H.Hoofd Devotie (2)

Derde Hoofdstuk: Kentekenen van de Godsvrucht

 

1. Zij is inwendig

Eerst prente men zich in de geest dat deze godsvrucht vooral inwendig is. Alle uitwendige oefeningen moeten dienen om in ons een geest aan te kweken en een denkwijze om nadien volgens die geest ons leven te richten. Wij willen door de verering van Jezus’ H. Hoofd zeker de verschuldigde eer brengen waarop Hij recht heeft, maar wij willen ons ook zijn evangelische geest eigen maken, wij willen leren denken zoals Hij, wij willen al onze meningen, onze gedachten – ook onze meest eigene en geliefkoosde — over gelijk wat, aan zijn wijsheid toetsen en onderzoeken of ze wel overeenkomen met ‘het zuiver evangelisch denken’.

Dus op de eerste plaats moeten wij onze gedachtengang onderzoeken en ‘onszelf oordelen om niet geoordeeld te worden’ (Cor.11,31), zich dikwijls in het licht van Jezus’ denkwijze stellen om in zijn binnenste te onderscheiden wat van de wereld is en niet-evangelisch en wat het wel is.

Daarom zal men zich dikwijls voorstellen in een groot licht te staan en zichzelf vol vlekken te zien: namelijk van valse denkbeelden die de wereld op ons hoeft nagelaten en die we iet of wat aankleven of waardoor wij misschien doortrokken zijn zonder het te weten. Veel mensen immers zijn vrijzinnig zonder er zich van bewust te zijn; de dwaalleer van het vrijdenken werd zolang in hun omgeving verspreid dat ze tenslotte erdoor aangetast zijn en dat ze niet meer volgens hun geloof maar volgens hun eigen opvattingen handelen en dan van gezond verstand spreken, als het ‘de voorzichtigheid van het vlees’ heet.

Die inwendige geest bestaat verder in een hoge achting voor Jezus’ woord. Wij kunnen niet dulden dat oneerbiedig wordt omgegaan met de woorden van de Meester, wat onder christenen nochtans veel gebeurt. Teksten van het evangelie worden aangehaald om allerlei onbenullige toepassingen te maken en om te lachen met de geestigheid van een samen-treffen of zinspeling. Zodoende vermindert de eerbied voor het evangelie en ontzenuwen wij er de kracht van en maken de woorden van Jezus ook minder indruk op ons. Alle waarde en sterkte moet aan het evangeliewoord behouden blijven, en wij willen ze met ontzag uitspreken daar waar ze in ons leven te pas komen om anderen op te beuren, te vermanen of mede te trekken naar een vuriger leven.

Vervolgens bestaat die inwendige geest in een geringschatting van de louter menselijke geest.

De mens gaat groot op zijn uitvindingen, zijn vernuftige techniek, zijn machtige gebouwen en kunstgewrochten; hij gebruikt zijn totale geest en gans zijn verstand om zich steeds betere middelen van bestaan te verschaffen. Wij minachten de menselijke geest niet voor wat hij is; wij erkennen zijn macht en wij zijn ook gelukkig om zijn vindingrijkheid; God wil echter, dat al die vondsten ondergeschikt worden aan zijn Rijk en dat die uitvindingen God zouden dienen en niet misbruikt worden om de wereld slechter te maken; we weten immers dat vele mensenwerken tot stof vergaan en dat één woord van Jezus meer waarde heeft dan alle wondervondsten van de mensen samen omdat Hij als God met één enkel woord de wereld geschapen heeft. Wij minachten dus het werk van de menselijke geest niet, als het ons dichterbij God brengt, maar wij achten het onze aandacht niet waard, zo het er ons van aftrekt, gezien het nog geen druppel is bij de oceaan van Jezus’ wetenschap.

Daarom, als wij horen oplopen met de menselijke kunde, als wij de menselijke geest horen verheffen, zullen wij onze evenmens wijzen op de beperktheid van deze geest tegenover de goddelijke, wij zullen de grootheid van Jezus’ wetenschap en goedheid voorop stellen, die toeliet dat de arme beperkte mens weer wat verder kwam in de kennis der natuurgeheimen, opdat men Hem ook beter zou leren kennen, vaster in Hem geloven om des te trouwer Hem te dienen.

2. Zij is ootmoedig

Deze godsvrucht leert ons onszelf in verhouding te stellen met God en onze menselijke geest te bezien in wat hij niet kan en tot wat hij niet in staat is, in tegenstelling met de wereldse mentaliteit, die hem altijd beschouwt in wat hij wèl kan en tot wat hij wèl bekwaam is. Dit leerde Jezus aan Teresa.

Er is een spreuk die zegt: In het land der blinden is eenoog koning; deze kan ook aldus verstaan worden: zo men steeds met minderwaardigen omgaat, kan men het gevoel van superioriteit niet afleggen; maar eenmaal dat men zijn meerdere gevonden heeft, voelt men zich klein. Zij die zich in Jezus’ Wijsheid spiegelen, voelen zich klein. Zij aanzien zichzelf als kleine kruipende wormen voor zijn grootheid; zij weten zich tot anders niets in staat, dan om alles in wanorde te sturen. Zij buigen zich in hun binnenste neer, nog meer dan op de grond, en maken dikwijls de vergelijking: hoe weinig is de Geest van Christus in mij; hoe totaal verkeerd oordeel ik soms; hoe beperkt zijn mijn gedachten; ik weet zo weinig; ik zie de dingen in een vals daglicht; ik ken de omstandigheden niet, die mij een bijzonder oordeel zouden geven; ik ben zo dikwijls verkeerd geweest in mijn oordeel, enz.

Daarom is het nodig dat wij gedurig vechten tegen de geestelijke hoogmoed. Wat verstaan wij daardoor? Er zijn twee soorten van hoogmoed.

Een die zich zelf bewondert om lichamelijke of uiterlijke hoedanigheden. Het is de hoogmoed der vrouw (1), die groot gaat op lichamelijke schoonheid, op uitgezochte kleding, op welstand en het bezit van wereldse goederen, om daarin de zin van het leven te doen bestaan, een hoogmoed, die onuitstaanbaar is voor Jezus, omdat hij zoveel mannen ten verderve leidt, zovele huisgezinnen in stukken trekt, zovele verwaarlozing van christelijke plichten meebrengt, de mens lichtzinnig maakt, zinnelijke verspil- en genotzucht aankweekt en ware deugdoefening onmogelijk maakt.

Er is echter een veel gevaarlijker hovaardigheid en méér het deel van de man: het is de geestelijke hoogmoed, het bewonderen van eigen gedachten en meningen; het is een innerlijke hoogmoed die begint met zich kritisch te stellen tegenover de echt-geestelijke leiding van de levende Kerk, de wijsheid van het evangelie, de Persoon van Christus. Hij sluipt ongehoord in het hart van de mens in het afkeuren van het gezag, om later ook de lering van het gezag aan te randen. Hij noemt naïef al wat betrekking heeft op het geloof en de godsvrucht; hij zwetst en haalt de schouders op als iemand uiterlijk toont wat hij inwendig gelooft, hij spreekt dan van zonderlingheid, kwezelarij, van onuitstaanbare dingen, enz… Hij roemt hetgeen de goddelozen verrichten en smaalt op de pogingen der goeden. Zo komt men er stilaan toe de dwaalleer belangrijk te vinden, men meent dat er veel waarheid in schuilt; men begint de waarheden van het evangelie als afgedaan te beschouwen en gaat op in nieuwe ketterijen van vrijheidsverwildering, materialisme en volslagen goddeloosheid. Wat meer is, men verdedigt deze dwaalleren als de waarheid.

Dat deze hoogmoed gevaarlijker is dan de eerste hoeft geen betoog daar hij leidt naar ongeloof. Die intellectuele hoogmoed is slechts een overdreven liefde voor het eigen verstand, het is waanwijsheid. Aan Teresa zei Jezus “dat in de godsvrucht het tegengif lag voor de twee hemeltergende ondeugden van deze tijd: de geestelijke hoogmoed en het ongeloof”.

O Heer Jezus bewaar ons van deze afschuwelijke hoogmoed waardoor wij u zouden verliezen en geef ons de nederigheid die uw Geest bezielde tegenover Uw Vader.

(1) Hierdoor willen wij alleen te kennen geven dat deze hoogmoed opmerkelijker is in de vrouw dan in de man; beide kunnen hem bezitten; wie nu van beiden het meest, dat laten wij in het midden.

 

3. Zij is vertrouwend

 

Er is door de goddelijke Zaligmaker een tijd voorzegd waarin de dwalingen zo groot zullen zijn en de weerstand der christenen zo zwak dat zelfs de uitverkorenen het lastig zullen hebben om recht te blijven, ware het niet dat ze bijgestaan werden door de genade. In onze tijd wordt het ook al langer hoe moeilijker de ware christelijke geest te bewaren, omdat overal valse leerstellingen rondsluipen, die zich zo listig kunnen inkleden in schijnbare waarheid, dat zelfs de goeden ze aannemen en van de ware zin van het evangelie afwijken.

Maar de vereerders van Jezus’ H. Hoofd hebben niets te vrezen voor de komende lastige ogenblikken waarin het geloof zal schipbreuk lijden, hen zal nooit het licht ontbreken als zij maar de leiding van Jezus, die ook de leiding der Kerk is, willen volgen in een geest van vertrouwen.

“De gerechtige” zegt de schriftuur, ”wordt door God langs rechte wegen geleid, hem wordt het rijk der hemelen getoond en de wetenschap der heiligen gegeven” (Sap.10,10). Dit mogen wij dan ook van Jezus verwachten: omdat wij geloven in zijn verlossingswil, zal ons leven verlopen in een groot vertrouwen, wat er ook gebeuren moge. Wij mogen dus niet vreesachtig zijn; als Jezus’ Wijsheid zou toelaten, dat de dwaalleren een ogenblik de bovenhand bekomen, gelijk het gebeurt in sommige landen, waar men om allerlei redenen het werk der Kerk aan banden legt, als we velen zullen zien wankelen in het geloof hunner vaderen en zien overgaan naar het kamp van de godhaters; als men zelfs ons op de proef zal stellen en het geloof uit onze hoofden willen rukken, door allerlei dwangmaatregelen, door slechte wetten, door machtmisbruik en hersenspoelingen, onder voorwendsel een dienst te bewijzen aan het volk, het land of het ras, dan moeten wij vereerders van Jezus’ H. Hoofd niet vrezen, want Hij zal bij ons zijn met zijn licht en zijn kracht. Hij zal ons “nooit boven onze krachten beproeven, maar in de nood ook de kracht geven” (1.Cor.10,13) om te weerstaan aan al de dwangmiddelen en verleidingen van deze verwarde wereld. Het vertrouwen mag ons nooit verlaten bij een zo trouwe Meester. Hij laat immers alles toe om zijn uitverkorenen te beproeven. Hij bestuurt en leidt alles om hunnentwil langs wegen, die ons onbekend zijn, maar die moeten leiden naar ons heil. Dat vertrouwen berust op de grote waarheid, dat Jezus ons wil verlossen en dat Hij alles in ons leven en omgeving schikt tot ons heil.

Daarom is het zo verkeerd in alles wat ons overkomt steeds straffen en rampen van God te zien. Ten eerste weten wij daar niets van en hebben wij dus daarover geen zekerheid. Waarom zouden wij dan vrezen? En verder is het een valse leer, want als er rampen gebeuren, komen die eerder van de mensen dan van God. Weinig rampen komen rechtstreeks van God. “Aan Hem is de wraak” in het andere leven; daarvoor bestaat dan ook de hel; maar hier op de wereld is alles geschikt om onze zaligheid te bewerken. Wij moeten dus in alles eerder zijn barmhartigheid zien, die uit alle verwarde omstandigheden een gelegenheid haalt om ons te zaligen en die alles laat gebeuren tot het heil van zijn uitverkorenen.

In werkelijkheid wordt zijn ordening gedurig door de mens overhoop gezet (1). Wij zijn gelijk mieren die tegen elkaar aanbotsen en verwarring stichten. God wil de verwarring niet maar zijn Voorzienigheid richt steeds weer alle verwarde levensomstandigheden tot het heil der zielen. Laten wij de verwarring toch niet aan Hem toeschrijven, zij is het werk van onze boze daden, die ordeverstorend zijn; maar laten wij Hem steeds aanzien als de Bestuurder die alles weer goed tracht te maken, zodat de levenslopen weer naar Hem kunnen uitmonden.

Leven wij onder het gevoel van de steeds straffende God, dan krijgen wij een beeld van God, als van een beul en dan worden wij moedeloos en ons leven zonder troost.

Leven wij echter in de gedachte voortgebracht door ons geloof, dat alles toegelaten is en weer terug ter orde wordt gebracht door de zachte hand Gods, dan wordt onze ziel met vertrouwen en vreugde vervuld (2).

(1) Vele mensen hebben een valse voorstelling van de Voorzienigheid. De werkelijkheid is dat God de schikker is en wij de ordeverstoorders. Wij kunnen de Voorzienigheid vergelijken met een moeder die het huis weer in orde brengt terwijl de kinderen alles overhoop smijten. Moeder staat niet gedurig gereed om oorvegen uit te delen, maar goedhartig zet zij alles terug in orde en zwijgt, en geeft steeds de vermaning: voeten afvegen, alles op zijn plaats zetten, op tijd naar huis komen. Zo heerst de liefde in het huisgezin, niettegenstaande de orde dikwijls gebroken wordt. God wil ook de wereld besturen in liefde. Hij houdt niet van slaan. Hij vermaant, Hij schikt in liefde, wat de mensen overhoop gooiden. In werkelijkheid is Hij de ordebrenger. Beschouwen wij Jezus’ H. Hoofd als de Zetel der Wijsheid, dan is een der eerste geloofspunten dat God de stichter van de orde is en de schikker ten goede. Bijgevolg is het vertrouwen een der hoofddeugden dezer godsvrucht.

(2) Volgens Paulus, Rom.8,28: “Wij weten ook, dat God alles ten goede leidt voor hen, die Hem liefhebben…”

4 Zij is voorzichtig

De H. Theresia van Avila stelt het toppunt der volmaaktheid in de bescheidenheid.

Stippen wij echter aan, dat er een voorzichtigheid van het vlees bestaat, die ons vernuftig maakt in het vinden van middelen om een zelfzuchtig doel te bereiken, onze driften te voldoen, schatten te verzamelen, ereposten te bekleden, enz…

De blootmenselijke voorzichtigheid wordt hier ook niet bedoeld, wel de christelijke die ons verstand aanzet om in iedere omstandigheid de beste middelen te kiezen tot het bereiken van ons doel, en eerst onze zaligheid. Velen laten zich immers leiden door hun gevoel, zij zijn voortvarend en stichten meer kwaad dan goed; zij willen de werking van God voorlopen; zij schijnen al ijver te zijn, slaan vele dingen stuk, “doven het rokend lemmet” en worden door Jezus zelf “zonen des donders” geheten. Zij vergeten dat Gods werking “kalm en zacht maar ook bestendig, doordrijvend en sterk” is; zij kunnen niet wachten, zij vergeten, dat het zaad lange tijd in de grond zit eer het opschiet en een plant zo traag groeit dat men het niet kan opmerken.

Een vereerder van Jezus’ H. Hoofd zal kalm oordelen, door niets beïnvloed dan door zijn groot verlangen: Gods glorie te bewerken. Hij heeft een rede van God gekregen om te overleggen wat hem te doen staat in het licht van zijn geloof. De grondbeginselen waarnaar hij redeneert, zijn de beginselen van het evangelie; daaruit trekt hij de gevolgtrekkingen. In twijfelachtige gevallen vraagt hij leiding aan de priester of bevoegde leek. Hij aanziet de priester als een geestelijke leider, door God juist aangesteld om hem in moeilijke gevallen van geestelijke aard tot raadsman te dienen; hij bidt om verlichting tot Jezus; na aldus overlegd te hebben, neemt hij een beslissing en vormt zijn geweten; nadien is hij niet ongerust, daar hij voorzichtig handelde.

Jezus heeft ons aangemaand “voorzichtig te zijn als de slangen”. Wij dienen nu maar enkel na te denken, hoe geduldig zij wacht op haar prooi, hoe zij alle gevaren in het oog houdt en omzichtig is, hoe zij het goede ogenblik afwacht, zich verbergt en ongehoord, lijzig en zacht naar haar prooi afkomt.

Vooral in het geestelijk leven is voorzichtigheid geboden.

Vele mensen menen visioenen te zien en worden bedrogen door hun opgezweepte verbeelding, andere door de duivel, die hen in zijn netten draait, zich vertoont in de vorm van een engel van het licht om beter de ziel in zijn handen te krijgen, door ongehoorzaamheid aan haar geestelijke leider. Arme zielen, die hun leven inrichten volgens al deze voorzeggingen en inbeeldingen! Zij vergallen hun leven, sidderen en beven, geloven meer aan die dwaze dingen dan aan hun geloof zelf.

Een vereerder van Jezus’ H. Hoofd luistert naar de raad van de apostel: “Gelooft niet alle geesten”; zijn grote zorg gaat naar de voorschriften van Jezus’ leer. Hij laat die dingen over aan de overheid die erover oordelen zal. Hij neemt niet alles ogenblikkelijk aan, maar volgt steeds de eeuwenoude leiding van de Kerk.

5. Zij is uitziende naar het licht

Het beginsel van de wijsheid is: ‘verwerf u wijsheid’ (Spreuken4,7). Zo spreekt het boek der spreuken en wil daardoor te kennen geven, dat het verlangen iemand bereid maakt om te ontvangen. God is bereid te geven als Hij een begerig hart voor zich ziet.

Is de begeerte een begin van de Wijsheid; de Wijsheid zelf, naarmate ze in de ziel stroomt, doet ons begeriger worden naar haar Licht. De duisternis waarin wij leefden, wordt nu ingezien. Men ondervindt een gemis aan kennis van de volle heerlijke evangeliewaarheden, onderzoekt de opinie van de mensen, toetst ze aan Jezus’ Wijsheid en nooit schenen ze zo zwart en zwaar. Men leest nu geestelijke werken, verlangt dieper godsdienstonderricht, vermoedt dat er een kern nooit openging: men wil dit achterhalen, werpt alle schadelijke literatuur, zelfs ontspannende, weg en met voorliefde grijpt men naar de levens van heilige zielen. Een nieuwe wereld gaat open en men begint te hongeren naar het Licht zoals de profeet hunkerde toen hij neerschreef: “Mijn ziel verlangt naar u in de nacht” (Is.26,9).

H. Hoofdvereerders onderhouden zich gaarne met mensen van wien ze heengaan met meer begrip en klaarheid over hun christelijk leven. Zij bespreken de ernstige vraagstukken van het actuele leven en zoeken naar oplossingen in voorzichtige kalmte. Zij gelijken de leerlingen van Emmaüs: was ons hart niet brandend terwijl Hij onderweg met ons sprak, terwijl Hij ons de Schriftuur opendeed (Lc.24,32)?

Zij verdedigen de waarheid ten allen kant, zetten gedachten recht, doen hun evenmens inzien dat hij naast de waarheid redeneert, verspreiden door woorden en schrift, als het hun mogelijk is, de ongeschonden waarheid, het onbesmette woord van Jezus. Zij gelijken op de wijze uit het Oude Verbond.

“Toen ik nog jong was…” zegt deze, “vroeg ik openlijk de wijsheid in mijn gebed, voor de Tempel smeekte ik om haar en tot het einde zal ik haar zoeken… Mijn ziel worstelde om haar…, en door haar te zoeken vond ik haar” (Eccl.11,passim).

Zij hongeren naar het licht, om in hun eigen leven duidelijkheid te brengen, om bevrijd te worden uit de knellende banden van twijfel, misverstand, radeloosheid en uit de vangarmen van de misleidende opinies. Hun ziel worstelt met de serpentenplaag der venijnspuwende moderne dwalingen en ziet op, in de woestijn van de geloofsafval, naar het kruis waaruit de reddende Wijsheid straalt van het H. Hoofd.

6. Zij bemint de dwaasheid van het kruis

 

Het ware volkomen verkeerd zich een godvrucht van Jezus’ H. Hoofd in te beelden zonder beschouwing en liefde voor zijn Heilig Lijden en Smarten. Daarover spreken wij later in het aanhangsel, namelijk over de H. Hoofd- en H. Aanschijn-devotie.

“O Eeuwige Wijsheid”, bidt de gelukzalige Suzo, “ik zie nu dat hij, die een groot loon en het eeuwig geluk wil verwerven, die een hoge wetenschap en een diepe wijsheid wil bekomen, die in vreugde evenals in lijden gelijkgezind wil blijven, die zich behoeden wil voor het kwaad en naar een buitengewone zoetheid streeft op alle ogenblikken zijn gekruiste Jezus voor ogen moet stellen” (Oeuvres Myst. blz.100). Wij onderlijnen dat hij, die de Wijsheid zoekt, alle ogenblikken zijn gekruiste Meester voor ogen moet houden.

Ziehier wat deze grote minnaar der wijsheid overkwam toen hij eens overstelpt van lijden op zijn kloostercel was gegaan en de moed liet zinken, omdat hij tot niets meer in staat was. Toen hij daar nu ontroostbaar zat, bleek het hem dat iemand hem toesprak: “Waarom blijft gij hier zo? Sta op en verlies u in mijn smarten, het is maar op die wijze dat gij de uwe zult te boven komen.” Weldra begon hij Jezus’ lijden te overwegen en vergat zodanig de zijne, dat hij ze later nooit meer zo hevig ondervonden heeft (Oeuvres Myst. blz.101).

Suzo was vergeten dat Jezus het lijden had aanvaard om ons de moed te geven het harde leven vol te houden. Hij is een voorbeeld voor alle H. Hoofdvereerders opdat zij zouden tot de opvatting van St. Paulus komen, wanneer deze zegt tot de Corinthiërs, “dat hij bij hen kwam, niet met een uitstekend talent van spreken, maar met niets anders dan de kennis van Jezus en Die gekruisigd” (1.Cor.2,2).

Wij voegen hierbij, dat hoogste wijsheid bestaat in het lijden en het voorbeeld van de Meester na te volgen. Het is hier de plaats niet het waarom daarvan te geven. Daarover bestaat genoeg literatuur. Zeggen wij enkel, dat elk mensenleven, dat de weg der uitverkorenen opgaat, een opgang is naar het lijden. Ieder mens in dit leven moet tegenover het lijden stelling nemen. Hoe zal hij het aanvaarden? Met liefde of tegenzin?

Hierop antwoordt de H. Hoofdvereerder: met liefde, daar dit de wijsheid is.

Vierde Hoofdstuk: Het wezen van de Godsvrucht

 

1. Jezus’ Wijsheid vereren

Beschouwen wij thans het H. Hoofd van onze Geliefde Meester van wat naderbij. Blikken wij op naar dit H. Gelaat en trachten wij ons een denkbeeld te vormen van het “Huis dat de Wijsheid zich bouwde” (Spreuk.9,1).

“Rond zijn Hoofd, zegt ons Teresa, was een lichtglans van onbeschrijflijke schoonheid en luister als een zon (d.i. vermoedelijk: de eeuwige, ongeschapen Wijsheid van God), waarin twaalf prachtige edelstenen stonden te schitteren, die alle de kleuren van de regenhoog weerkaatsten” (de 12 vruchten van de H.Geest). “In het Hoofd ziende zag ik als de oceaan, peilloos en diep en helder (de menselijke, geschapen Wijsheid van Jezus) en de schitterende stralen van de zon drongen tot elke diepte er in door (de menselijke wijsheid wordt doorgloeid, is innig verenigd met de goddelijke), en op die oceaan werd alle pracht van de zon en de twaalf stenen, die op diamanten leken, weerkaatst (1); ik zag groen, geelachtig groen, purper, rood, enz… en alle kleuren die in een regenboog te zien zijn. Ongeveer in het midden was een oog” (2).

“Ik zag hoe het Hoofd op heel bijzondere wijze de woonplaats van de Heilige Geest was; en zoals op het ogenblik van de schepping, Gods geest zich over de wateren bewoog, zo is Hij ook altijd vervat in deze kristallen zee en zijn glans is er het licht in, zijn liefde de zon, die er licht geeft en alle dingen in dit aardse en het hemelse paradijs regelt, zoals de zon de dingen op aarde beheerst.”

Een andere keer zag zij: “Zijn H. Hoofd stralend in een zee van licht en het leek op een schitterende zon, die het H. Hart tot in de diepste diepte doordrong, er de aandoeningen en Overwegingen in opwekte, alle werkingen erin regelde terwijl het dit alles naar boven haalde, zoals de zon de dampen uit de oceaan optrekt. In dit licht zag ik zeer duidelijk de gedaante van een zilveren duif, en ik begreep dat deze de H. Geest was; en ik zag gloriekransen – ik wilde schrijven: wolken, maar dit is niet ten volle juist – of liever zuilen als een regenboog erboven; en ik wist dat hiermee de eeuwige Vader moest voorgesteld zijn. Het geheel vormde een oog: dit beduidde het oog van de enige God” (3).

Als wij nu deze visioenen samen nemen dan kunnen wij ons een treffende voorstelling maken van Jezus’ H. Hoofd.

Eerst en vooral beschouwt Teresa het H. Hoofd als Centrum in de Drieëenheid. De Vader is er aanwezig onder de vorm van gloriekransen, omdat de Vader een volmaakte glorie ontvangt vanwege de Zoon, volgens het woord “Ik: zoek niet mijn glorie” (Joh.8,50), Ik zoek de glorie van mijn Vader (Joh.8,49), en ook omdat de Vader de Zoon wil verheerlijkt zien volgens het woord: Mijn Vader is het die Mij verheerlijkt” (Joh.8,54). De Vader wil dat de wijsheid van de Zoon schittere voor het mensdom. Zijn wil is het, dat allen Hen kennen in Wie Hij zelf al zijn geluk en vreugde vindt. Jezus, die deze wil kent, wordt verteerd door het verlangen om zijn Vader te voldoen, en daarom verlangt Hij vereerders van zijn Wijsheid bij de mensen.

De H. Geest is ook aanwezig in het H. Hoofd; Zijn Goddelijke Wijsheid, die Hij deelt met de Vader, doorgloeit het menselijk verstand van Jezus; het is een zon die een zee doorglanst en alle diepten – alle vermogens en hun werking – ervan doorstraalt. Hij is er vervolgens aanwezig door de twaalf vruchten die Hij in een ziel verwekt, die volledig aan Hem onderworpen is. Daar Jezus’ ziel nu strikt gehoorzaam is aan zijn werking, zegeviert in haar de vreugde van de deugd; vreugde, voortgekomen uit volmaakte deugd (4).

Deze beschouwing van Teresa, die Jezus’ H. Hoofd als centrum ziet in de H. Drieëenheid is theologisch zeer juist. Laten wij een groot theoloog, die de goddelijk waarheden met zijn hart beschouwde, aan het woord: “De Zoon Gods alleen komt voort en brengt voort in de eeuwigheid; Hij komt voort van de Vader en brengt met Hem de H. Geest voort. Alleen Hij wordt door de Vader gezonden en zendt met Hem de H. Geest. Het is omdat Hij het centrum van Gods leven, centrum van licht, van waarheid, van gedachte, van eeuwige schoonheid…  En daar ligt zonder twijfel ook een der redenen waarom Hij, in de tijd, als Mens, het centrum van alle dingen is” (5). Wij moeten dus Jezus’ H. Hoofd altijd zien in verband met de H. Drieëenheid, wij moeten het als centrum beschouwen van Gods leven, waarin de Vader en de H. Geest wonen.

Maar gaan we verder en onderzoeken we welke voorstellingen wij ons moeten maken van het leven van Jezus’ H. Hoofd of Wijsheid. De goddelijke Wijsheid doet vier dingen: zij regelt, zij wekt op, vergoddelijkt en zij doordringt het H. Hart. Zij legt al de gevoelens bloot volgens het woord: “dat God de harten en nieren doorgrondt” (Ps.7,10). Jezus weet dus en kent tot in haar fijnste bijzonderheden al de neigingen, strevingen van dit menselijk Hart. Jezus is dus volkomen bewust van alles wat er in zijn Ziel gebeurt, en Hij ziet die gevoelens in het goddelijk Licht. Wij kennen ons zelf niet, vele van onze aandoeningen ontsnappen ons, wij weten niet hoe ze er komen, wij hebben er soms reeds in toegestemd voor wij ons bewust waren van hun bestaan. Wij moeten trachten Jezus na te volgen in deze kennis. Jezus ziet al zijn hartstochten, strevingen, neigingen in het licht der goddelijke Wijsheid.

Verder verwekt de Wijsheid er neigingen, zij is dus oorzaak van de strevingen van het H. Hart. Het Hart laat zich leiden door deze Wijsheid. Als wij de beweegredenen van onze aandoeningen overschouwen, dan vinden wij daar alles behalve de Geest Gods. Wij worden bewogen door ons belang, onze eer, onze zinnelijke voldoening en wij spreken en handelen buiten God. In Jezus’ Persoon is de oorsprong van zijn daden en gevoelens, de Geest Gods; de Wijsheid is de beweegreden. Zo staat er geschreven dat Hij “in de Geest” naar de woestijn ging (Matt.4,1). Tot de vasten die Jezus wilde doen, werd Hij door de Geest aangespoord.

Dat Jezus’ Hart geregeld wordt door zijn H. Hoofd wil zeggen, dat de heilige gevoelens door Gods Geest opgewekt, er in orde en mate, volgens de regels van de bescheidenheid gesteld worden. Als Hij weent voor Lazarus’ graf, is die droefheid heerlijk-menselijk. Zij is niet zoals de onze, onbedaarlijk en onmatig. Als Jezus vreest voor het lijden, dan zijn die vrees en verveling zeer erg, maar zij keren Hem niet af van het offer… En wanneer eindelijk Teresa ziet hoe het leven van het H. Hart naar boven wordt gehaald door de zon, als een damp uit de oceaan, dan wordt daardoor wellicht te kennen gegeven, hoe die gevoelens van Jezus’ Mensheid, ook goddelijk zijn, doordat zij onder de werking der Eeuwige Wijsheid staan, en hoe daarmede ons een toonbeeld wordt voorgehouden, dat ook wij, door te handelen volgens de H. Geest, onze gevoelens moeten vergoddelijken.

Geheel dit visioen is dan ook voor ons gegeven, opdat wij de werking zouden verstaan, die Jezus in ons wil volbrengen; ons verlichten en al onze inwendige gevoelens en gedachten doen zien in zijn goddelijke inwerking, om te leren kennen in hun misvormdheid en laagheid, ons opwekken tot het goede, opdat wij zouden beginnen te verlangen naar de genade, ons leiding geven daar wij niet in staat zijn ons te besturen vermits wij toch altijd onszelf zoeken.

Zo zal hij ze onder zijn beleid naar boven halen uit de zondige geneigdheid of de zonde, waaraan wij vasthangen, d.i. naar het bovennatuurlijke, naar zijns Vaders glorie, waarnaar zijn hart dorst heeft, opdat zij verdienstelijk worden voor de eeuwigheid.

Merken wij op dat Teresa in het midden van haar visioen een oog zag dat ze zelf uitlegt als zou het de eenheid van het goddelijk wezen moeten verbeelden. Als wij Jezus’ Hoofd vereren, moeten wij het dus doen:

– ten eerste als Centrum van het goddelijk leven;

– ten tweede als één uitmakende met het Ene goddelijk Wezen.

(1)  Jezus’ H. Hoofd, spiegel waarin wij de werking van de Vader en de H. Geest leren zien.        

(2)  Dit “oog” wordt door Teresa zelf, in een volgend visioen, uitgelegd: het duidt de eenheid van God aan.

(3)  Menselijke en goddelijke Wijsheid zijn zo innig verenigd, dat ze een eenheid uitmaken door het oog zinnebeeldig voorgesteld.

(4)  Het getal 12 is symbolisch en betekent alle deugdakten waarin de ziel geestelijke vreugde vindt. In het begin van een geestelijk leven vallen alle deugdakten lastig, later worden zij aangenaam zodat ze de ziel met heilige vreugde vervullen. De vruchten van de H. Geest zijn dus de verschillende vreugden voortkomende uit de beoefening van de deugden. Iedere deugdakte heeft haar vreugde; de Schriftuur noemt er twaalf op: liefde, blijdschap, vrede, geduld, welwillendheid, matigheid, goedheid, lankmoedigheid, zachtmoedigheid, betrouwbaarheid, zedigheid, kuisheid. Hiermede wil zij echter geen volledige lijst geven.

(5) Ch. Sauvé, Dieu Intime, 22me Elévation Dogmatique V. De auteur rangschikt deze naam onder de 5 eigennamen van de Zoon. De eerste is Zoon Gods; de tweede: Gedachte van de Vader; de derde: Woord van God; de vierde: Beeld van de Vader, en de vijfde: Centrum of middenpunt van het goddelijk leven van de Vader.

 

 

2. Twee soorten van verering

Nu wij ons een voorstelling gemaakt hebben van het voorwerp van onze verering en het beschouwd hebben met Teresa in zijn wondervolle schoonheid, gaan wij onderzoeken op welke wijze wij het kunnen vereren.

Een verering is tweeërlei: inwendig en uitwendig. Spreken wij eerst over de inwendige oefening van verering.

1) Inwendige verering

Onder deze oefeningen kunnen wij vooral rangschikken: de aanbidding, de overweging, de bewondering, de dank, de lof en de liefde, verder de smeking tot verlichting en het gewetensonderzoek.

De aanbidding bestaat hierin dat wij het H. Hoofd van Jezus aanzien als het verhevenste dat er bestaat, heiliger dan alle heiligheid samen, en dat wij Jezus’ Wijsheid aanzien als ons opperste goed, tegenover hetwelk wij nietige wormen zijn en als niets te schatten. Stellen wij daarom dikwijls Jezus voor zoals Teresa Hem zag in haar visioen.

“Ik beschouwde de bovenmate grote liefde van het H. Hart en bood mijn goddelijke Bruidegom deze liefde aan tot vergoeding van onze koudheid, en zijn standvastigheid en oneindige rijkdommen tot aanvulling van onze armoede en gebrekkigheid, toen plotseling de goddelijke Heer mij zijn Godheid voorstelde als een zeer groot schitterend kristal, een steen, waarin alle dingen weerspiegeld stonden, of liever, waarin alles vervat stond, al wat was, wat is en wat zal zijn, en dit op zulk een manier, dat alle dingen in Hem aanwezig zijn. Deze onmetelijke kostbare steen zond stromen rijk gekleurd licht uit, veel schitterender dan duizend zonnen. Ik begreep dat hiermede de oneindige eigenschappen van God werden beduid. Dit grote juweel leek met ontelbare ogen te zijn bezet, welke de Wijsheid en de Alwetendheid van God voorstelden… Onze lieve Heer liet mij, zoals ik zei, deze goddelijke Wijsheid zien als de leidende macht, waardoor de aandoeningen en de verlangens van het goddelijk Hart werden geregeld; en ik nam waar, dat de invloed, ervan tot op de geringste daden geheel dezelfde was: zij bracht ze naar boven, zoals de zon uit de oceaan een damp optrekt” (Teresa Higginson, blz.112).

Stellen wij Jezus’ Heilige Wijsheid voor, als een kristal, waarin alle gebeurtenissen van deze wereld zich weerspiegelen, en welke vol ogen zit, die naar alle kanten kijken en weten wat er overal gebeurt, dan zullen wij gemakkelijk tot aanbidding overgaan en ze bijvoorbeeld op deze manier uitdrukken:

O Jezus, wij buigen ons neer en kussen de grond voor uw verhevenheid en schoonheid. Gij bezit alle kennis en wetenschap. Gij weet het verledene, het tegenwoordige en het toekomende: Uw geest is een wijde wereld van ontzaglijke kennis en deze Geest is gedurig in werking en bekommerd om het heil van uw kinderen: Hij onderzoekt de levensomstandigheden waarin wij vertoeven, ziet uit naar een richting waarin Hij ons zal leiden; voldoen wij niet aan Uw inzichten, dan zoekt Gij weer een nieuwe baan, langs waar wij ons kunnen zaligen, Uw Geest vlecht onze levenslopen dooreen en houdt rekening met iedereen; Hij is één met de Godheid en heeft van alle schepselen het meest duidelijk begrip, Hij smeekt de Vader genaden af en laat in onze zielen verlichting stromen, om onze weg volgens zijn wil te bewandelen.

Wat is ons mensenverstand met het Uwe vergeleken! Hoe zouden wij onszelf bewonderen daar Gij zo groot zijt, zo innig verbonden met Gods alwetendheid.

Leer ons U bewonderen en onszelf verafschuwen, leer ons steeds nieuwe werelden van schoonheid in Uw Persoon vinden, nieuwe eigenschappen en aantrekkelijkheden, en in onszelf diepere afgronden van laagheid en slechtheid, van ondank en zonde, opdat wij, schipbreukelingen in het geloof, U mogen aanhangen, die een Rots zijt, wij, blinden, van u het licht mogen bekomen op de weg waarlangs Gij voorbijgaat, opdat wij weer het gezicht mogen verkrijgen.

Door overweging, verstaan wij de grootheden van Jezus’ H. Hoofd; wij overdenken namelijk al de waarheden die wij tot hiertoe beschouwd hebben in de drie vorige hoofdstukken.

Hoe de Vader een grote verering draagt voor Jezus’ H. Hoofd, gezien Hij onze zaligheid aan Hem heeft overgelaten.

Hoe het Woord dit H. Hoofd of de Mensheid vereert met er de zetel te willen van maken van zijn Leven.

Hoe de H. Geest dit H. Hoofd vereert, met de Volheid zijner genaden in te storten.

Hoe al de hemelse geesten dit H. Hoofd aanbidden als het tabernakel der goddelijke Wijsheid.

Hoe Maria met een afgrondelijke eerbied die H. Wangen gekust heeft.

Hoe de duivelen sidderen voor een enkele oogopslag ervan.

Hoe dit H. Hoofd alle gevoelens van het H. Hart opwekt en regelt.

Hoe wij door die mond zullen geoordeeld worden.

Hoe het gehele mensdom in de beschouwing ervan zijn geluk zal vinden.

Door de bewondering en de andere akten van het inwendig leven zal de lezer gemakkelijker verstaan wat wij bedoelen.

Hoe zullen wij het geestesonderzoek doen?

Is mijn geestesgesteltenis wel gelijkvormig aan deze van de Meester? Denk ik evangelisch? Is het in mijn hoofd niet dat zich het verloop afspeelt van mijn volharding of onboetvaardigheid?  Heb ik dezelfde beginselen als de Meester over geld, arbeid, rechtvaardigheid, over bestuur aan anderen, over rang en stand, gelijkheid en overheersing, over innerlijk leven, over zuiverheid en gehechtheid, over bekoring en beproeving? Heb ik achting voor alles wat de evangelische geest uitstraalt, clerus, kloosterleven, missiewerk, enz…?

Deze inwendige oefeningen zullen het bijzonderste deel uitmaken, willen wij ooit de godsvrucht tot het H. Hoofd bekomen. Dikwijls moeten wij er opnieuw mee beginnen. Zijn er ogenblikken dat wij het vergeten, weer moeten wij terug omhoog, want al deze verschillende akten moeten in ons leven scheppen: een aandacht, een liefde, een medeleven met Jezus, zodat wij een aards en werelds leven vaarwel zeggen, en wij in de betere toestand komen, waarvan de Meester spreekt in het laatste Avondmaal: dat het ware leven bestaat in Jezus te kennen.

2) Uitwendige oefeningen

Daardoor beduiden wij oefeningen die meer bestaan in uiterlijke daden, maar die niet louter uiterlijk mogen zijn, want dan zouden zij niets betekenen. Zij moeten met een innerlijke geest verricht worden, willen zij de echte godsvrucht vermeerderen.

De meeste mensen stellen zich tevreden met enige uiterlijke plichtplegingen en menen dat zij daarmee voldoen en de zegen van Jezus over zich trekken. Een medaille dragen is niet alles; wij moeten ze dragen met innerlijke overtuiging. Bijvoorbeeld nu en dan eens deze medaille gebruiken om onze gedachten te richten naar het H. Hoofd: ter gelegenheid ervan, met anderen over de devotie spreken, enz… Dit alles zal dan tonen, dat er in het binnenste ook iets leeft.

Onder uitwendige oefeningen kunnen wij opnoemen:

1. Lid worden van een geestelijke vereniging (1), leden aanwerven, propaganda maken.

2. Met anderen over Jezus’ H. Hoofd spreken, over de dwaasheid van sommige gedachtenstromingen en de ernst van evangelische mentaliteit; over Jezus’ beleid van de wereld, enz…

3. Een medaille dragen, zoals hoger gezegd.

4. Gebeden doen die geschreven zijn in de geest van de devotie (2).

5. Door knielingen waardoor wij de aanbidding uitdrukken, enz…

6. H. Missen laten doen ter ere van Jezus’ H. Hoofd.

7. Offeranden doen voor de eredienst, kaarsen er bloemen (3), enz…

8. Een geestelijke lezing over het H. Hoofd (4).

Over deze uitwendige oefeningen dient te worden in acht genomen, dat Jezus ze ook gaarne aanvaardt als ze met een innerlijke geest verricht zijn; zo aanzag Hij als een uiting van grote liefde, dat de arme weduwe haar laatste penning in de offerschaal van de Tempel wierp.

Zeker is de inwendige oefening de bijzonderste, toch moeten de uiterlijke oefeningen niet nagelaten worden, waardoor onze inwendige geest wordt aangevuurd zoals de apostel zegt: “Wij worden door de zichtbare dingen naar de onzichtbare geleid” (Rom.1,20).

(1) Voor het ogenblik bestaat er naar mijn weten nog geen broederschap van het H. Hoofd, zetel der goddelijke Wijsheid. Er bestaat wel een broederschap van het H. Aanschijn met hoofdzetel te Tours in Frankrijk.

(2) In hoofdstuk 7 zullen wij er enige aangeven.

(3) Dit alles kan men aan het H. Aanschijn brengen met de intentie Jezus’ Wijsheid te vereren zoals de H. Theresia deed.

(4) H. Hoofd van Jezus, door Th. Kwakman, 1934, Terug ter Orde, Amerikalei 106-110, Het leven van Teresa Higginson, id. enz…

3. Jezus’ Wijsheid beleven

Het diepste wezen van deze godsvrucht bestaat in de gelijkvormigheid met Jezus’ Wijsheid. Wij vereren Jezus’ Hoofd niet alleen omdat het zo uiterst waardig is dat het aanbeden, bewonderd en bemind wordt, maar wij doen het ook om zijn innerlijk leven in ons te ontvangen, volgens zijn verlangen. Jezus immers zou willen dat alle mensen hun gedachten veranderden, en begonnen te denken zoals Hij, dat ze aan de onbenulligheden van de wereld verzaakten, in de wereld leefden, alsof ze er niet in waren, geheel met zijn Vader bezig en om de belangen van God bekommerd, verlangend naar vereniging met Hem, gedurig biddend, kortom dat zij Zijn wijsheid zouden bezitten en beleven.

Dat wil niet zeggen dat wij moeten trachten naar Jezus’ Wijsheid, zoals Hij ze bezit, want dat is onmogelijk. Sommige heiligen hebben in die wetenschap mogen delen door een buitengewone gunst zoals de Gelukzalige Anna Maria Taïgi. Deze zag lange jaren en ononderbroken voor zich uit een groot licht met daarin een doornenkroon en in dat licht zag zij toekomende dingen, las zij in harten der mensen, wist zij wonderbare zaken. Maar laten wij de geschiedschrijver aan het woord:

“Onder de gaven die zij ontving was de meest buitengewone en verwonderlijke, een enige en weergaloze gave in het leven der heiligen, dat zij een hemelse zon zag. God riep de nederige Anna Maria om deel te namen in de verlossende werking van de Zaligmaker in de wereld.

De Zon verscheen voor het eerst aan de dienares van God, toen zij de lijfkastijding deed op haar bidplaats, korte tijd nadat zij door God naar een volmaakt leven geroepen werd. Sinds dit ogenblik was zij altijd voor haar ogen aanwezig tot aan haar dood, gedurende een tijdspanne van 47 jaren. De vrome vrouw werd door een grote vrees aangegrepen bij het zicht van zulk een wonderlijk licht; haar zielsbestuurder gaf haar bevel aan God de uitleg ervan te vragen en zij ontving deze woorden: “Dit is een spiegel, die Ik u toon opdat gij het goede en het kwade zoudt kennen dat er bedreven wordt”.

In het begin had dit zonnelicht een vlamkleur en was de schijf ervan als van mat goud; naarmate de vrome vrouw vooruitgang maakte in deugd werd de zon schitterend en werd het licht sterker, dan dat van zeven zonnen samen, haar grootte geleek deze van de natuurlijke zon door haar stralen omringd. Zij verzekerde dat het licht zo hevig was, dat ze de gezondste en levendigste ogen zou vermoeid hebben. Zij zag ze met haar ziek oog, dat zij bijna heel en al verloren had en waarmede zij het daglicht niet meer kon verdragen. Het hemelse licht, verre van haar te vermoeien, versterkte haar… De zon was voor haar op een afstand van 12 handpalmen (wat meer is dan een meter) en 2 handpalmen boven haar hoofd… Zij hield altijd die houding.

Boven de bovenste stralen en als op een uiteinde, hing een grote dooreengevlochten doornenkroon, die de gehele afmeting der zon beheerste en als diadeem erop stond. Van weerszijden van de kroon daalden twee lange doornen neer, onder de schijf, waar zij elkaar ontmoetten en elkaar kruiselings schenen te omarmen, terwijl hun gebogen punten langs beide kanten uit de stralen staken. In het midden van de zon was een edele majestatische vrouw gezeten, het hoofd naar de hemel verheven, in een verrukkende beschouwing schitterend van het levendigste licht; Zij droeg twee stralen op het hoofd zoals Mozes die neerdaalde van de berg; haar voeten rustten op de laagste bogen van de zon, Het midden was oogverblindend van klaarheid. Beelden gingen als in een kino in het midden voorbij.

 

In die mysterieuze zon zag Anna Maria Taïgi niet alleen de fysische en zedelijke dingen dezer wereld, zij doordrong er ook de diepten en hoogten van de Hemel. Zij kende met volkomen zekerheid het lot der overledenen, zij zag de meest verwijderde voorwerpen, de diepste geheimen van de natuur en van de genade, het uitzicht van personen, die zij niet kende en waar ze zich ook bevonden, hun geheimste gedachten en werken. Gewetens werden haar met de meeste zekerheid geopenbaard, de tijdsorde bestond niet meer voor haar, tegenwoordig, verleden en toekomstige gebeurtenissen stonden te harer beschikking met de meest uiteenlopende omstandigheden. Eén oogslag op de zon was haar genoeg en ogenblikkelijk vertoonde zich voor haar geest het voorwerp waarmede zij zich bezig hield en dit in een onmiddellijk zicht en met de volle kennis die zij wilde. Zoals wij de gevel van een gebouw zien, zo zag zij heel het aardrijk; in een oogopslag waren voor haar ogen al de naties der gehele wereld aanwezig; zij kende de wanorde die er teweeg werd gebracht en de onheilen die hen moesten treffen, de oorzaak hunner kwalen en de middelen die ze genezen konden, de gesteltenissen der enkelingen, de toestand van ieder volk en de staat van de gehele mensheid.

Dit zicht en die kennis waren altijd te harer beschikking en men verzekert, dat de hemelse Bruidegom haar zei dat Hij voor haar iets gedaan had, en dat Hij nooit aan anderen had gedaan, met haar een nooit door anderen gekende gave toe te staan, en zo de mensen wisten, die haar kwamen bezoeken, wie er met haar was, zij zich op de knieën zouden geworpen hebben, niet om harentwille, een arm en ellendig schepsel, maar omwille van zijn Hart, en dat Hij zijn hemelse besluiten, zijn goddelijke gesteltenissen en zijn grootste geheimen mededeelde door haar in zijn tabernakel toe te laten.

Volgens een man van veel ervaring in de mystieke wegen, vertegenwoordigde dit zinnebeeldig teken der zon de ongeschapen goddelijke Wijsheid die er op een bijzondere wijze aanwezig was. Inderdaad de lichtende schijf stelde de Godheid voor, de kroon en de gekruiste doornen, de bijzonderste geheimen van de mensheid, de majestatische vrouw gezeten met de straalhorens op het hoofd, vertegenwoordigden de Wijsheid, bron van alle licht.”

Zulke gaven noemen wij gratis-verleende gaven waarop niemand recht heeft, waarnaar wij niet mogen trachten, daar wij ze niet nodig hebben voor onze zaligheid. Jezus geeft ze om aan de mensheid te doen zien, wat zijn Wijsheid is, hoe het mogelijk is, dat de menselijke geest ermee kan verenigd worden en opdat we ze zouden vereren en navolgen.

Daarbij is er een verschil tussen Jezus’ Wijsheid en zijn Wetenschap.

Wetenschap is een totaal van kennis die wij opgedaan hebben, maar wijsheid is het goed gebruik dat wij van die kennis maken; zo kunnen er grote geleerden zijn, die zeer dwaas zijn, en kunnen er weinig-geletterde mensen bestaan, die zeer wijs zijn, zoals Sint Franciscus, die een hoge evangelische wijsheid bereikte en in zijn testament bekende dat hij nooit veel gestudeerd had.

De reden daarvan is dat wij een goed gebruik kunnen maken van weinig kennis. Het is dan soms een genade voor sommige mensen geweest, weinig kennis te hebben gehad, daar ze met veel verloren zouden gegaan zijn; allen zijn wij niet van een gehalte als de H. Augustinus en de H. Thomas, die met vele kennissen ook dichter bij God kwamen; in veel gevallen verlaten de mensen het geloof in God, naarmate zij maar wetenschap bezitten. Er zijn veel zielen heilig geworden met zich aan één gedachte vast te hechten, steeds weer die ene gedachte te overwegen, ze uit te diepen, zo als leuze van hun 1even te maken. Zo is een kleine Teresa heilig geworden met steeds terug te keren, uit te werken en te beleven die éne gedachte van Jezus: “Indien gij niet wordt gelijk kleine kinderen, zult gij het Hemelrijk niet binnengaan” (Matt.18,3). Daarom was zij een eenvoudige ziel en een wijze maagd, zij had genoeg olie van wetenschap in haar lamp, omdat zij die olie goed wist te gebruiken. Een H. Bernardinus van Siëna en Joannes a Capistrano wisten jaren lang te spreken over de naam Jezus en bekeerden veel zondaars, met de diepe geheimenissen van Jezus naam uiteen te zetten. En zuster Elisabeth van de Drieëenheid vond haar gading in het gedacht dat God in haar ziel woonde. Zij richtte er heel haar doen en laten naar, leefde in het vaste en onverwoestbare geloof, dat dit de werkelijkheid was en al het overige minder-werkelijk, dan haar schone beminde waarheid, en geraakte aldus tot een grote volmaaktheid.

Tot de gelijkvormigheid met Jezus’ Wijsheid is dus geen grote geleerdheid nodig, maar de goede wil, om datgene dat Jezus als licht geeft, te gebruiken volgens zijn voorbeeld. Het is derhalve verkeerd te denken dat deze godsvrucht te hoog is en te lastig, neen, ze is zeer eenvoudig. Het leven van Franciscus was niet ingewikkeld, noch dat van de kleine Theresia, maar van beiden kunnen wij zeggen dat ze consequent waren men hun gedachten. Eens dat ze iets begrepen hadden; gebruikten zij die ver1ichting om er zoveel nut mogelijk uit te trekken.

Hadden wij de verlichtingen, die ons uit Jezus’ Hoofd gestadig komen, telkens goed gebruikt, wij zouden reeds ver gevorderd zijn in ons geestelijk leven! Ten andere het is ook een wijsheid te kunnen tevreden zijn met de enige genaden die God ons geeft. Toen de zuster van de H. Thomas aan deze grote geleerde vroeg waarin de heiligheid bestond, antwoordde deze één woord: ‘willen’. Ja, zo eenvoudig is het.

Laat ons zelfs zeggen dat het zieleleven vereenvoudigt, naarmate men God naderbij komt en men al langer hoe minder kennis nodig heeft om God te beminnen. Een enkele gedachte kan een ziel dagen bezig houden. Daar de genade overvloediger wordt, naarmate zij eraan beantwoordt, heeft de genade al onze redeneringen en kennissen niet nodig en zo doen wij stilaan de hogere wijsheid van het inwendige leven op, die niet bestaat in geesteswerk, diepe kennis over God, lange overwegingen, maar in het ontvangen van de liefdestroom der genade die God rechtstreeks in ons hart stuurt, en de lichtstroom die Hij rechtstreeks in ons hoofd brengt.

En zo begrijpen wij, dat de kern van die godsvrucht voor wat onze persoon betreft, de ontwikkeling en de volmaking is van “de gave van wijsheid’.

Deze gave, de eerste der zeven, die wij ontvingen bij ons doopsel ontvangen wij ook telkens, als de heiligmakende genade vermeerdert in onze zielen, bij H. Communie, biecht, bij het ontvangen van alle sacramenten, want zij zijn onafscheidelijk verenigd met de heiligmakende genade. Vanwege de kant van Jezus’ H. Hoofd is er dus genoeg toevoer van genade, wij moeten ze maar halen aan de bronnen van de sacramenten; waar het echter op aan komt is: de ontwikkeling van die gave van Wijsheid. Weinigen zijn er die dat talent van God doen vruchten dragen. Velen toch blijven een wereldse mentaliteit behouden, denken heel en al werelds, alhoewel zij soms dagelijks communiceren. Velen vinden slechts smaak in louter menselijke vreugde, niet in God.

En toch hebben ze de genade in zich. Gemakkelijk zouden ze zich met een weinig inspanning tot geestelijker leven kunnen opwerken en hun vreugde gaan zoeken in de evangelische zaligheden van Jezus, maar dan horen wij van hun lippen komen: ‘flauw’, ‘belachelijk’, ‘zonderling’, en dergelijke uitlatingen, die wel doen inzien, dat ze niets van Jezus’ Wijsheid afweten, zijn genade niet gebruiken en deze nooit op een radikale wijze gebruikt hebben.

Waarom dan toch ligt die berg van genaden in onze zielen gereed? Waarom is men half werelds en half geestelijk? Waarom wijdt men zijn leven niet dwarsdoor aan God toe? Waarom zijn de duizenden boeken over geestelijk leven dode letter voor ons? Omdat wij de wereld en onze zinnelijkheid liefhebben en omdat wij vrede zoeken in de voldoening van onze begeerlijkheid en niet de vrede zoeken, die alle zinnen te boven gaat.

Wat dient er dan gedaan te worden om die gave van wijsheid te laten ontwikkelen? Eerst en vooral “gedurig in Gods tegenwoordigheid wandelen en van die oefening ons bijzonderste werk maken. Waarom staan er toch kruisen langs onze wegen? Waarom hangen ze in onze kamers? Toch wel om ons de gedachte van zijn tegenwoordigheid te herinneren.

De ziel dan, die daarvan haar doel kan maken, zal welhaast haar enig geluk vinden in die oefening, zoals het voor David het geval was: “Ik zorgde steeds, zei hij, “God naast mij te zien, want Hij is aan mijn rechterhand en in die gedachte vond ik vreugde voor mijn hart” (Ps.15).

Vervolgens is het nodig alle overheersende passie of gemoedsbeweging in de ziel uit te roeien, om in een staat van zuiverheid te komen tegenover God en alleen de goddelijke liefde in het hart toe te laten.

Ten slotte hoe langer hoe eenvoudiger worden in het samenleven met God: geen bijzondere genaden vragen, maar de genade van het ogenblik gebruiken. En wie zou niet door getrouwheid aan de genade willen omgevormd worden in Hem, die het evenbeeld is van de Vader.

Gij christenziel, zeg dan met de H. Theresia van Avila: “Geef, Heer Jezus de hemelse wijsheid opdat ik U zou leren zoeken en vinden, smaken en liefhebben boven alles wat er bestaat en al het overige voor niets zou kunnen aanzien, tenzij wat overeen komt met uw Wijsheid” (1).

            (1) H. Theresia van Avila, Weg der volmaaktheid, kap. XVI.

 

4. Wij moeten de wereldse wijsheid verlaten zo wij de Wijsheid van Jezus willen bezitten

Zou er wel een wereldse wijsheid bestaan? Mag dit hemelse woord ‘wijsheid’ toegepast worden op iets, dat zo verachtelijk is als de ‘voorzichtigheid van het vlees’?

Wat verstaan wij door wereldse wijsheid? Laten wij eerst een onderscheid maken. Er is immers een natuurlijke en goede wereldse wijsheid en er is ook een verkeerde.

De eerste is deze waartoe de wijsgeren en sommige grote geleerden kwamen, door het juiste gebruik van de rede. Zo worden onder de grote wijzen van deze wereld gerekend, om bij de ouderen te blijven: Plato, Aristoteles, Cicero, Seneca en anderen. Voorzeker waren zij grote geesten en zijn tot een merkwaardige kennis van de waarheid geraakt. Toch brachten zij ook geheel verkeerde stellingen naar voren.

Wat ons nogmaals bewijst, dat zonder de bijzondere steun van Jezus’ Wijsheid, het mensenverstand, alhoewel het tot de kennis van veel juiste begrippen kan komen, toch niet de volledige waarheid kan achterhalen. Het zou ons echter niet passen, zo wij onderschattend spraken over het goede dat zij vonden; dan zouden wij de kracht van het verstand miskennen, daar zij door het ordelijke gebruik van die gave Gods tonen, dat tot enige wijsheid kan geraken. Wat meer is, de genade doet ons integendeel alles naar waarde schatten en het is een valse stelling dat het mensenverstand, aan zichzelf overgelaten tot niets in staat zou zijn dan om te dwalen.

De genade vervolmaakt de natuur en zo zullen wij best begrijpen hoe grote geesten zoals St. Thomas, Bonaventura, op de bevindingen van vroegere wijsgeren uit de oudheid zijn voortgegaan om daarop een christelijke wijsbegeerte te bouwen.

Er bestaat evenwel een andere wereldse wijsheid, die beschreven staat in het oude Testament als volgt:

“Zo spreken zij die verkeerd hun verstand gebruiken: Kort is de tijd van ons leven en verdrietig en er is nog nooit een van de dood teruggekeerd. Wij zijn bij toeval hier op de wereld geraakt en na ons leven blijft er niets meer van ons over. Onze ziel is immers wat rook… en onze naam wordt met de tijd vergeten. Komaan dan, laten wij van de schepselen genieten terwijl wij jong zijn. Laat de kostbare wijn vloeien en geen enkele gelegenheid tot wellust voorbijgaan. Kronen wij ons met rozen, alvorens ze verslensen, dat er geen enkele plaats weze waar onze wellust niet gekend zij. Niemand van ons mag ontbreken, tijdens onze genietingen; want dat is ons lot en ons deel. Laat ons de rechtvaardige arme verdrukken en sparen wij ook de goederen van de weduwe niet. Dat de wet van het recht onze macht weze; wat zwak is kan ons niet weerstaan. Laten wij de rechtvaardige met hinderlagen bestoken, hij dient toch tot niets; hij verzet zich tegen onze werken en verwijt onze wetsvergrijpen en draagt de mare rond van onze overtredingen. Hij gaat er groot op dat hij de wijsheid Gods bezit en heet zich zelfs: zoon Gods. Door zijn doen- en denkwijze veroordeelt hij onze werken. Het weegt ons zwaar steeds te zien hoe gans and anders zijn handelwijze is dan de onze en hoe zonderling hij zich gedraagt. Hij aanziet ons voor vuig en vlucht ons als iets onreins, verkiest de dood der rechtvaardigen en roemt er op dat God zijn Vader is. Wij zullen eens zien of zijn woorden waar zijn… Indien hij een ware zoon Gods is, dat Deze hem dan bescherme en hem uit de handen van zijn tegenstrevers redde. Wij zullen hem eens beproeven met smaad en smarten, om te onderzoeken hoever het staat met zijn geduld en goedhartigheid. Tot een schandelijke dood zullen wij hem veroordelen. En dan moge hij zijn loon vinden, gelijk hij beweert” (1).

Daarop antwoordt de Geest Gods: “Zo denken ze en dwalen want de boosheid verblindt hun hart”. Inderdaad omdat zij de boosheid liefhebben, begrijpen zij niets van de geheime wegen langs waar God de gerechtige leidt en zij gelijken aan de duivel van wiens partij zij zijn.

De wereldse wijsheid, die hier beschreven is in haar geweldigste vorm moeten wij ook afwijzen in haar mildere vormen, waar ze niet gaat tot de uiterste wreedheid het leven van de evenmens te ontnemen, maar waar zij toch gaat tot de zorgloosheid om het hiernamaals en het op het laatste plan stellen van de zorg om de eeuwigheid. Deze wereldse wijsheid, die de rijken zalig heet omdat men met geld alles kan doen wat men wil; die geen medelijden heeft met hen die wenen maar in haar binnenste zegt, als ik het maar goed heb; wat gaat me het lot van de anderen aan; die steeds van rechten spreekt, nooit tevreden is, en om een andermans recht niet bekommerd; die de zuiverheid onmogelijk acht maar verstandig heet degene, die buiten de sporen loopt; deze wereldse wijsheid die haat zaait en twist zoekt om er baat uit te trekken, die zwijgt als de evenmens vervolgd wordt om zijn christelijke overtuiging en die een burgerlijk en neutraal katholicisme aanpreekt om rang en stand te kunnen bewaren; die ten slotte het kruis vlucht en er de schaduw zelf van vreest; deze wereldse wijsheid moet de volgeling van Jezus’ Wijsheid verachten en verzaken, en hij dient aanhoudend het evangelie te raadplegen, opdat hij de wereldse wijsheid in zijn hart zou kunnen uitroeien en verdelgen.

Wij vinden ze allerbest beschreven bij Louis-Marie Grignion de Montfort in zijn boekje: “De liefde tot goddelijke Wijsheid” welke we aan alle H. Hoofdvereerders aanprijzen.

De wereldse wijsheid is deze waarvan gezegd is: “De wijsheid der wijzen zal Ik doen vergaan (1.Cor.1,19), de wijsheid van het vlees is God vijandig”. Deze wijsheid der wereld komt volledig overeen met hare beginselen en gebruiken. Het is een voortdurend streven naar macht en aanzien; een verdekt zoeken naar eigen genot en eigen voordeel, niet op een grove en in het oog lopende manier door het bedrijven van schandelijke zonden, maar op een geslepen, bedrieglijke, sluwe wijze. Anders zou het volgens de wereld geen wijsheid meer zijn, maar losbandigheid.

Een wijze man volgens de wereld, is dus een gewiekste zakenman; een die alles tot eigen voordeel weet aan te wenden, zonder zelfs de schijn te hebben, dit te willen; die de kunst verstaat handig en op verkapte wijze te liegen en te bedriegen; die anders denkt en spreekt dan hij handelt; die bekend is met alle deftige manieren en complimenten; die zich weinig bekommert om de eer en de belangen van God; die heimelijk maar tot eigen bederf, de waarheid wil doen samengaan met de leugen, het evangelie met de wereld, de deugd met de zonde, Jezus Christus met Belial; die voor een man van eer, maar niet voor een vrome wil doorgaan; die lichtvaardig ook de beste oefeningen van godsvrucht veracht, veroordeelt en in kwade reuk brengt, omdat zij niet stroken met eigen praktijken. Een wijze volgens de wereld is eigenlijk iemand, die zich uitsluitend laat leiden door de zinnen en het licht der menselijke rede; die de schijn tracht aan te nemen van fatsoenlijk man, zonder zich er om te bekommeren om God te behagen en door boetvaardigheid de zonden uit te boeten die hij tegen de goddelijke Majesteit bedreven heeft.

Het gedrag van deze wereldwijze is gebaseerd op het punt van eer, het menselijk opzicht, de gewoonte, eigenbelang, deftige manieren, en een vrolijk leventje. Deze zes volgens hem onschuldige beweegredenen laat hij gelden om een rustig leventje te kunnen leiden.

In do ogen der wereldse mensen onderscheidt hij zich door enige bijzondere deugden zoals: durf, schranderheid, geslepenheid, handigheid, voorkomendheid, beleefdheid, geestige gezegden. Hij komt zo goed mogelijk de voorschriften der wereld na:

Gij zult de wereld naarstig dienen;

Gij zult leve: als een fatsoenlijk man;

Gij zult goed uw zaken behartigen;

Gij zult uw eigendom trachten te behouden;

Gij zult trachten iets te worden;

Gij zult u vrienden maken;

Gij zult in hogere kringen verkeren;

Gij zult goed eten en drinken;

Gij zult u door geen zorgen laten kwellen;

Gij zult niet zonderling, lomp of kwezelachtig zijn,

Zo is dan deze wereld bedorven, omdat ze slim en wijs is in eigen ogen. Op zulke geslepen wijze weet zij de waarheid te gebruiken om de leugen in te blazen, en met de beginselen van Jezus zelf haar handelwijze goed te praten, zo dat ook de wijzen volgens God in haar netten verstrikt geraken.

(1) zelfde plaats, vers 25

 

 

Vijfde Hoofdstuk: Beweegredenen van deze Godsvrucht

 

 

1. De voortreffelijkheid van Jezus’ H. Wijsheid            

Om de uitmuntendheid van Jezus’ Wijsheid in te zien is het goed een vergelijking te maken tussen die Wijsheid en het Licht. Jezus zelf heeft zich immers het “Licht van deze wereld” (Joh.9,5) genoemd.

Welnu, “geen voorwerp is meer waard onze aandacht gaande te maken dan Jezus, het Licht. Immers het licht is in de natuur het schoonste der goddelijke werken en om zo te zeggen de voorwaarde der andere. Het boeit onze ogen, die er voor gemaakt zijn. Wat zouden voor ons de wonderheden dezer wereld zijn zonder het licht! Daardoor krijgt alles kleur en springt het in het oog; vormen komen uit, omlijningen worden sterk, gedaanten worden duidelijk, alles wordt levend en verrijst. Bossuet ziet dan ook in het licht, het beeld van Gods Wijsheid (1).

Zoals ons oog gemaakt is voor licht, zo is onze geest gemaakt om het licht der eeuwigheid te beschouwen reeds van op deze wereld, namelijk Christus, het evenbeeld van de Vader. In dit Licht immers, krijgt heel ons leven zin en betekenis, volgens die Wijsheid is alles geschapen, en ieder schepsel draagt een spoor, een afdruk van de Zoon, juist zoals een schepsel van de wereld een klaarheid van de zon in zich draagt. Zonder Jezus is deze wereld hier een afschuwelijke hel, in een dikke duisternis gehuld; wij begrijpen er niets van, alles schijnt ongerijmd en onrechtvaardig. In Jezus krijgt alles reden van bestaan, want “Hij is het Licht dat iedere mens verlicht” (Joh.1,9).

De uitmuntendheid van Jezus’ Wijsheid wordt beschreven in de schriftuur als volgt: “Ze is een adem van Gods kracht en een zuiver uitvloeisel van heerlijkheid uit de almachtige God en daarom geraakt niets onrein in Haar; want een afschijnsel is zij van het eeuwige licht, een spiegel zonder vlek van Gods majesteit en een beeld van zijn goedheid” (Wijsh.7,25-26). En omdat ze een spiegel zonder vlek is zegt de Vader: “Deze is mijn welbemindste Zoon in Wien Ik mijn welbehagen gesteld heb” (Matth.3,17).

Maar nergens vinden wij beter haar voortreffelijkheid aangeduid dan in het zevende hoofdstuk van hetzelfde boek. “In haar is een geest van verstand, heilig, enig, veelvoudig, fijn, welsprekend, vaardig, onbesmet, onbedrieglijk, zachtaardig, het goede minnend, scherpzinnig, door niets belemmerd, weldadig, menslievend, goedertieren, bestendig, beslist, onbezorgd, bezittend alle macht, alles overziende en omvattende alle geesten, verstandig, rein, schrander” (Wijsh.7,22-23). “Wie zal”, zegt Grignion de Montfort, “nadat de H. Geest ons met zulke krachtige en tedere woorden op de schoonheid, de voortreffelijkheid en de rijkdom der Wijsheid heeft gewezen, haar niet beminnen en naar best vermogen zoeken? Te meer nog omdat ze een onmetelijke schat is, die bestemd is voor de mens en waarvoor de mens wederkerig gemaakt is, terwijl zij zelf een onbegrensd verlangen koestert zich aan hem mee te delen” (2).

Maar luisteren wij naar het begeesterend woord van Teresa: “Het is een wereld van eindeloze grootheid, een zee van bodemloze diepte, een nooit ondergaande zon van licht, met ontoegankelijke en onmeetbare hoogten in ongekende mysteriën van volmaaktheid en schoonheid” (3).

“O mijn God,” zegt ze verder, “waar zal ik de woorden vinden om uitdrukking te geven aan de glorie, de majesteit en de schoonheid van dat Aangezicht, waarvoor de Cherubijnen en Serafijnen in stomme bewondering en aanbidding neervallen. Evenmin als de apostelen op de Thabor, kan ik die glorievloed, die uitstroming van de Godheid verdragen. Ontdaan werp ik me dan neer op de grond en bevend van ontzag, aanbid ik wat sterfelijke ogen niet vermogen te aanschouwen, menselijke tong niet in staat is te beschrijven” (4).

Als wij al de teksten overschouwen vragen wij ons af: hoe moet dan niet op het Gelaat van de Meester de weerglans van die Wijsheid gelegen hebben? Het moet doorstraald geweest zijn van een bovennatuurlijke ernst en zachtheid. De schoonheid en de majesteit van zijn Gelaat, zegt de H. Chrysostomus, waren zo aantrekkelijk en zo eerbiedwaardig tevens, dat zij die Hem kenden, Hem onwillekeurig lief hadden en koningen zelfs uit de verste landen, tot waar de faam van zijn schoonheid was doorgedrongen, zijn beeltenis wilden bezitten.”

Als reeds Salomon werd bewonderd door de koningin van Saba om zijn wijsheid, zodat zij in onmacht viel voor het vertoon van zijn macht en grootheid, wat moet dan de uitdrukking geweest zijn van de majesteit op het wezen van de Zaligmaker. Daarom werd Hij ook al tijdens zijn passie geblinddoekt omdat Zijn ogen zo allesdoorschouwend keken en dat de beulen de stralen er niet van verdragen konden.

Zijn toeschouwers geraakten onder de indruk van zijn verheven woord toen zij spontaan uitriepen: “Nooit heeft een mens zo gesproken als deze!” (Joh.7,46), en bewonderend zeiden anderen: “Vanwaar heeft deze zulk een wijsheid?“ (Matth.8,34). Wat moet Hij aantrekkelijk geweest zijn om zijn wonderbaar woord, dat men Hem dagen achterna liep zonder eten en Hij zelf eerst medelijden kreeg met de schare en zeide: “Ik heb deernis met het volk; want reeds drie dagen blijven ze bij Mij, en ze hebben niets te eten, en hen nuchter wegzenden, dat wil Ik niet, omdat zij niet onderweg bezwijken (Matth.15,32). Zo verhangen waren zij aan zijn woord, zo verliefd op zijn aantrekkelijkheid, dat zij zouden bezweken zijn van honger, liever dan Hem te missen. Wat was er dan aan Hem, dat hen zo onweerstaanbaar meesleurde? Wat straalde er uit Hem, dat hen alles deed vergeten? Het moet er wel erg aan toe gegaan zijn, dat de Meester spreekt van ‘bezwijken’! Wat anders kon het zijn dan de Wijsheid die uit zijn H. Hoofd straalde met de zachtheid en de liefde van zijn Hart?

In het leven van de H. Hendrik Suzo, een Duitse mysticus, wordt ons verhaald hoe hij de eeuwige Wijsheid eens in visioen zag. Zij was gezeten op een ivoren troon, in een menselijke gedaante omgeven door een wolk. Haar aangezicht schoot stralen als die der middagzon; haar woord was al zoetheid en degenen die haar naderden schonk zij de volheid van alle goed. De heilige zag Haar in al deze pracht en wat hem het meest verwonderde was, dat ze nu eens Maagd scheen, dan weer een stralende Jongeling. Nu eens zag hij haar hoofd boven de hemelen verheffen, dan weer met haar voeten de afgronden der aarde raken, een andere keer zag hij haar vol majesteit, goedertierenheid, zachtmoedigheid en tederheid voor al degenen die haar naderden. Terwijl ze hem aldus verscheen sprak ze met hem met een lieflijke glimlach: “Mijn zoon, geef mij uw hart”. Onmiddellijk wierp Henricus zich aan haar voeten en schonk het Haar onherroepelijk. Laten ook wij ons hart, naar het voorbeeld van deze heilige voor altijd aan de Mensgeworden Wijsheid schenken (5).

(1) Roupain S.J., Sur les pas de Jésus, Première série; page 29.

(2) Zalige Grignion de Montfort, De liefde tot de goddelijke Wijsheid, blz. 45.

(3) Teresa Higginson, blz. 115.

(4) Teresa Higginson, blz. 121.

(5) Suzo aangehaald bij Z. Grignion de Montfort op.cit. blz.128

 

 

2. De voortreffelijkheid van de gave van Wijsheid

De H. Man Job zegt dat de mens haar waarde niet kent en dat zij met goud niet kan gekocht worden, en men haar met zilver niet kan ruilen (Job.28,15-16).

Niemand echter heeft haar uitmuntendheid zo zeer aangevoeld en bezongen dan Salomon waar hij zegt: “Dat zij beter is dan lichamelijke kracht” (Sap.6,1). En konden onze huidige mensen die zin begrijpen! Nu bewonderen de jongeren van onze eeuw een welgebouwde man om zijn spierkracht en lichamelijke sterkte en onze meisjes zijn verslingerd op de broze schoonheid hunner lichamen. Inwendige schoonheid wordt verwaarloosd, de schoonheid van de ziel, die geestelijke adel en waarachtige grootheid uitmaakt.

Salomon meent dat alle rijkdom niets is in vergelijking met haar, “Ik vergelijk ze niet,” zegt hij, “aan een edelgesteente, want alle goud is bij haar vergeleken, een weinig stof en zilver is als slijk te schatten voor haar aanschijn (Sap.7,8-9).

Een grote kwaal van onze tijd is de jacht op geld. Deze godsvrucht zal ons leren ons hart verpanden aan iets dat veel beter is dan goud en zilver. Door Jezus’ H. Hoofd te vereren zal in ons die waardering komen, waarover de H. Man Job klaagt dat ze niet door de mens gekend is.

“Boven alle schoonheid heb ik ze bemind… want alle goederen zijn mij door haar gekomen” (Sap.7,10-11). Zijn deze woorden niet het antwoord op die andere, welke Christus zelf uitsprak: “Zoek eerst het rijk der Hemelen en al het overige zal u toegeworpen worden”? Dit immers is de evangelische Wijsheid: het rijk der Hemelen op de eerste plaats te stellen. Boven alles God te zoeken en lief te hebben en daarin zijn genoegen te vinden. “Ik verheugde mij”, zegt hij verder, “want ik wist, dat zij de moeder was van alle goederen” (Sap.7,12).

Dit is een verdoken geheim voor alle wereldzoekers, maar een blijdschap voor alle echte vereerders van Jezus’ H. Hoofd, dat zij begrijpen dat “de wijsheid de moeder is van alle goederen”. Eenmaal dat de mens zich totaal overgegeven heeft, zoals Henricus Suzo, aan de goddelijke Wijsheid, dan vloeit in de ziel de blijdschap binnen van de algehele afstand aan zijn God. Dan wordt die gave, die Hij van zichzelf deed, door God honderdvoudig teruggegeven in de gave der wijsheid die Hij in onze ziel stort. Een ”oneindige schat is zij voor de mensen” (Sap.7,14) en zij die ze ontwikkelen worden deelachtig aan de goddelijke vriendschap; en zelf durft hij zeggen dat “niemand God bemint dan degene die met de wijsheid samenwoont” (Sap.7,28). “Haar heb ik bemind en van mijn jeugd af opgezocht en verlangd tot bruid te nemen, want ik was op haar schoonheid verliefd” (Sap.8,2). “Want haar omgang heeft geen bitterheid, haar gezelschap geen verveling, met haar is er opgeruimdheid en blijdschap, rijkdom, glorie en deugd” (Spreuk.8,18).

Sint Franciscus noemt in zijn “Begroeting der deugden” de wijsheid op de eerste plaats en zingt: “Wees gegroet, koningin Wijsheid, de Heer beware U met uwe zuster, de heilige, reine eenvoud (1). Verder volgen armoede, ootmoed, liefde, gehoorzaamheid en geduld.

Pater Ivo van Mohon die een tractaat schreef over de gave van Wijsheid, was gewoon te zeggen aan zijn biechtelingen: Laat in uw ziel de gaven van de H. Geest binnenstralen en vooral de gave van wijsheid.

De H. Jacobus herleidt de hele heiligheid tot de wijsheid en na hem doet het de engelachtige leraar Thomas ook. Ziet hoe hij haar uitmuntendheid aanduidt: “De wijsheid die van boven komt is ten eerste rein, dan vreedzaam, bescheiden, gezeggelijk, instemmend met het goede, vol barmhartigheid en goede vruchten, onpartijdig, ongeveinsd” (Jac.3,17). Daarop geeft de H. Thomas dit commentaar: “Het komt aan de wijsheid toe niet alleen goddelijke dingen te beschouwen, maar ook de menselijke daden te regelen. In deze regeling nu komt op de eerste plaats: het afweren van het kwaad dat in tegenstelling staat met de wijsheid, waarom dan ook de vrees het begin der wijsheid wordt genoemd, in zover zij ons het kwaad doet vluchten. Zo is de gave der wijsheid rein omdat zij ons het bederf der zonde doet vluchten. Verder is ze bescheiden omdat zij aan de ziel, die gezuiverd is van de zonde, maat leert houden in alles. Zij geeft aan de ziel de neiging om ook andermans oordeel te waarderen, zij kan zich laten overtuigen en ontvangt gaarne raad en daarom is ze gezeggelijk; door deze drie deugden van reinheid, bescheidenheid en gezeggelijkheid wordt stilaan de vrede in de ziel gesticht. De zielen leiden naar de diepe rust van de kinderen Gods, dit is de wezenlijke bedoeling van de wijsheid; want zij is vreedzaam. Maar de vrede die zij brengt moet overlopen op de evenmens. De vreedzame ziel moet de vrede aan de anderen geven. Zij zal het doen met zich niet tegen het goede te verzetten maar ermee in te stemmen. Zij zal het doen met een medelijdend en toegewijd hart te hebben, vol van barmhartigheid te zijn en het met daden te tonen, en dit zijn de goede vruchten waarvan de apostel spreekt; ten slotte zal zij de vrede bewerken door nopens het kwaad en de zonde zich ongeveinsd en onpartijdig uit te spreken en te oordedelen” (2).

Pater Ivo, die wij hoger aanhaalden, nadat hij deze commentaar van Thomas gaf, zegt dan: Kan men nu deze lering overdreven vinden die alles herleidt tot de gave der wijsheid (3)?

Wij kunnen slechts de lering van deze geestelijke schrijver beamen. Is zij niet de stuwing van de bovennatuurlijke liefde, die alle krachten in onze ziel doet zoeken naar de goddelijke dingen?

(1)     Pater Engelbertus O.Cap., Geschriften van St. Franciscus, Paul Brand Bussum, 1921, blz. 14.

(2)      Summa Thomas Aquino, 2-2ae, Q-45, A 6, ad. 3ium.

(3)     Père Yves op. Cit. p. 110.

 

 

3. Andere beweegredenen om de H. Wijsheid van Jezus te vereren en te verlangen

Een eerste wordt door Teresa aangegeven. Door de godsvrucht tot het H. Hoofd zal ons de H. Geest worden medegedeeld tot verlichting van ons verstand en Zijn volmaaktheden die veelal voor ons verborgen blijven, zullen duidelijk aan de dag komen in de Persoon van God de Zoon en in zijn menselijke Ziel en zodoende zullen wij ook meer die H. Geest gaan beminnen die voor de meeste zielen een onbekende God is (1).

Een andere beweegreden is dat door de devotie veel afgedwaalden zullen weerkeren in de schoot der Kerk, o.a. zal zij, zo het Engelse volk deze genade niet afwijst, het middel zijn voor zijn terugkeer naar de Roomse Kerk (2).

Wij kunnen hierbij voegen wat de Gelukzalige Suzo beweert, dat wij slechts een goed begrip van de Voorzienigheid krijgen, langs de kennis van Jezus’ Mensheid; “Hoe zou een mens tot een betere kennis der goddelijke raadsbesluiten kunnen komen, tenzij door de Mensheid die God aangenomen heeft” (3).

Verder zegt ons nog dezelfde heilige, dat wij door de wijsheid leren lezen in het boek van Jezus’ lijden. En wat kan ons waarlijk meer doen denken aan de smarten van Jezus dan zijn H. Hoofd. Daarin toch lezen wij de droefheid zijner Ziel, wij beschouwen erin de doornenkroon, de bespotting der verachting, die Hij moest onderstaan, zijn verguisde Koningschap, zijn tranen, zijn doodzweet, in zijn ogen ligt een zee van smart, op zijn wangen branden de kus en de verraderlijke slag. Al zijn lijden is daar geconcentreerd. Welnu, zegt Suzo, de eerste lessen der Wijsheid zijn:

1. Breek af met het ongeregelde verlangen alles te willen horen en zien.

2. Bemin hetgeen waarvan gij walgt en wees er tevreden mee.

3. Wees uit liefde tot Mij niet zo delikaat voor uw lichaam.

4. Zoek in Mij uw rust.

5. Gij moet er toe geraken de lichamelijke pijnen en het kwaad dat uw evenmens u aandoet te beminnen.

6. Zoek de vernedering en de misprijzing op.

7. Maak een einde aan al uw begeerten en onderdruk uw verlangens (4).

Wij kunnen hier nog ten slotte de uitwerking van de gave der wijsheid bijvoegen, die en diepere kennis brengt van de mysteriën van het geloof, die de invloed vernietigt van alle valse princiepen en ons een recht en juist oordeel geeft in het zicht van de eeuwige dingen…

(1) Teresa Higginson, blz. 126.

(2) Teresa Higginson, blz. 137.

(3) Bx. Suzo. Oeuvres Mystiques, blz. 23.

(4) Bx. Suzo. Oeuvres Mystiques, blz. 27.

 

 

4. De actualiteit dezer godsvrucht

 

De l6de juli 1881 zei Jezus tot zijn bruid Teresa Higginson: “Het staat met deze devotie als met het mostaardzaad: hoewel nog weinig gekend en nog minder gepraktizeerd zal ze in de komende tijd de grote devotie der Kerk worden” (1).

Zij is dus voor onze tijd bedoeld. Waarom? Omdat zij aan een bijzondere nood van deze tijd voldoet.

1. Deze devotie is een tegenvergif voor de geestelijke hoogmoed in deze dagen.

Eerst tegen de vrijzinnige denkwijze der huidige mensen. “Onze Lieve Heer,” zegt Teresa, “gaf me te kennen: Veel werd er tegen Hem, tengevolge van wilszwakte en ongeregelde aandoeningen door zonden misdaan, maar de zonden van het intellect overtroffen deze toch in getal en grootte. De zonden van intellectuele hoogmoed onttrokken nu meer aan ooit zielen aan zijn liefde en de dienst der H. Kerk, en vulden de hel ernee; het zogenaamde licht der 19de eeuw is een dwaallichtje en brengt de mensen ertoe alleen naar kleurige schaduwen en holle zeepbellen te zoeken; ze weten er een schijn aan te geven; ofschoon ze er alle substantie aan ontnemen, de mensen hebben geleerd vergif te eten en zich daarmee te voeden, men geeft hen te drinken uit de stroom der zogenaamde wetenschap, waarvan het water vergeven is en dodelijk werkt. Daar dit licht, door de mensen zelf aangestoken, allen dreigt te misleiden (ik wil hiermee zeggen, dat het aantal van degenen, die het volgen, zeer groot is) zal Jezus, het ware licht, opstaan en licht, wijsheid en warmte over de aardbodem uitgieten. Hij zal van de stroom der kennis te eten geven, ons voeden met goede vruchten, de tarwe van zijn uitverkorenen en van de wijn, die maagden maakt, zal Hij ons nectar en honing te drinken geven (2).

Teresa tast hier de grond van alle dwaalleren aan, namelijk ‘het vrijdenken’. Een mens die zijn geloof verlaat en zijn rede als maatstaf neemt van zijn wereld- en levensbeschouwing, leert vergif eten, vermits de rede aan haar zelf overgelaten, meestal naar de dwaalleer overhelt. Dat weinig licht dat hij bekomt is een dwaallicht en daarmede misleidt hij zijn evenmens. Nu heeft dit rationalisme zo grote afmetingen aangenomen, dat het dreigt allen te misleiden en mee te voeren.

Een tweede uitwas van de geestelijke hoogmoed is ‘het materialisme’. “De mensen krenken de goddelijke Wijsheid door misbruik te maken van de drie vermogens hunner onsterfelijke ziel… zij trachten te bewijzen dat de stof eeuwig is en in zichzelf scheppende kracht heeft; dat er geen God bestaat en ook geen behoefte aan een God is. Gaat de natuur in één vorm te gronde, dan zou ze eenvoudig een andere aannemen; zo zouden bijvoorbeeld rottende lijken opgaan in gassen van allerlei aard en zich verspreiden in de lucht; die atomen zouden dan weer verbindingen maken, verschillende zelfstandigheden samenstellen en als een nieuw schepsel voor de dag komen; zo zouden stof en natuur uit zichzelf scheppende vermogens bezitten en geen behoefte hebben aan een ander scheppende Macht of Voorzienigheid, om tot bestaan te komen of er in gehandhaafd te blijven” (3).

Merk op hoe de communistische spreekwijze onzer dagen geheel deze manier van uitdrukken bezit. In Rusland moeten er geen kerken meer zijn zeggen zij, omdat het volk geen behoefte meer heeft aan God.

2. Deze devotie is actueel omdat zij aan God een aangepaste verering brengt, die Hij mag eisen om de huidige zonden van ongeloof.

“De mens tracht immers in zijn geestelijke hoogmoed en in de perversiteit van zijn wil de grote eeuwige God, Drie en Een, het Begin en het Einde van alles, uit de Hemel neer te halen en op de aarde uit te schakelen; het ongeloof heerst algemeen; de mensen die God loochenen, schudden alle wet en al wat hun lage hartstochten zou kunnen bedwingen, van zich af; waar immers geen God is daar kan ook geen goddelijke wet zijn, het ene gebiedend, het andere verbiedend.”

Welnu, God moet voor godslasteringen en beledigingen, Hem aangedaan, vergoeding hebben. Het mensgeworden Woord, de Wijsheid van de Vader biedt ons deze godsvrucht aan, waardoor herstel zal gebracht worden en de schuld zal betaald worden tegenover de oneindige rechtvaardigheid van God (4).

Jezus deed af en toe aan Teresa de glorie zien die Hem daardoor gebracht werd en het vurig verlangen om zijn H. Hoofd aanbeden te zien, vindt hierin zijn uitleg. “Onze Lieve Heer toonde mij de grote glorie die door deze devotie aan de allerheiligste Drieëenheid en aan zijn heilige Mensheid zou worden gebracht” (5).

Op de Hemelvaartsdag van het jaar 1881 “toen zij neerknielde om de driewerf heilige Drieëenheid te aanbidden, tot glorie van de heilige Mensheid, werd Teresa als het ware opgeheven en als opgelost in de hitte en glorie van de Zon der goddelijke Gerechtigheid en zij hoorde in de Hemel lofspraak en vreugdezang, door de aarde herhaaldelijk weerkaatst en er klonken liederen van dank en aanbidding ter ere van de Zetel der goddelijke Wijsheid. Toen zag ik, zegt zij, in een groot kristal weerspiegeld, de glorie, die de altijd gezegende Drievuldigheid door de devotie van het H. Hoofd zou ontvangen”.

(1) Teresa Higginson, blz. 138.

(2) Teresa Higginson, blz. 135.

(3) Teresa Higginson, blz. 143.

(4) Teresa Higginson, blz. 144.

(5) Teresa Higginson, blz. 129.

 

5. Groot verlangen van Jezus zijn H. Hoofd vereerd te zien

De eerste maal dat Teresa in haar brieven over Jezus’ verlangen spreekt, is in het jaar 1879. Op het H. Hartfeest van dit jaar had zij een schitterend visioen, waarover zij aan haar geestelijke leider schrijft. Welnu, daarin komen deze woorden voor: “Hij gaf me te kennen, dat een bijzondere devotie en verering moest worden ingesteld tot het H. Hoofd van onze Heer, als de Zetel van de goddelijke Wijsheid, en als de leidende macht van het H. Hart; en op deze manier moest deze laatste devotie voltooid worden (l). “Wij drukken er terloops op dat Jezus die twee godsvruchten niet wil gescheiden zien, daar Hij zegt; “voltooid”.

In haar 36ste brief aan haar geestelijke leider, drukt ze zich uit als volgt: “Het is de wil van Onze Lieve Heer dat zijn H. Hoofd zal aanbeden worden als Zetel van zijn goddelijke Wijsheid”, en legt verder goed duidelijk uit wat de Meester wil: “Niet zijn H. Hoofd afzonderlijk beschouwd, ik bedoel zoals wij zijn heilige handen en voeten vereren, neen – maar zijn Hoofd als het centrum van de krachten van zijn Ziel, van de vermogens in zijn Geest, en wel bijzonder als centrum van de Wijsheid, die leiding geeft aan elke aandoening van het H. Hart en al wat omgaat in heel het wezen van Jezus onze Heer en God” (2). Dit schreef ze op 27 april, beginnende met deze woorden: “De tijd is aanstaande dat de Wijsheid van de Vader zal aanbeden worden.”

Op 27 mei van het volgende jaar 1880, verscheen Christus haar in zijn glorie. “En zeer duidelijk deed Hij me dit zien, zegt ze; de tijd waarop Hij besloten is Zijn verlangen – een verlangen dat Hem bijna verteert – om zijn H. Hoofd aanboden en verheerlijk te zien, als Zetel van de goddelijke Wijsheid; de tijd, om dit verlangen aan de wereld kenbaar te maken, is op handen” (3).

Op 2 juni van hetzelfde jaar schrijft zij: “Onze Lieve Heer vroeg mij uitdrukkelijk, u namens Hem te zeggen, dat Hij verlangt: Zijn H. Hoofd moet een openbare eredienst hebben als Zetel van de goddelijke Wijsheid.”

Bij elke nieuwe openbaring schijnt de Heer haar sterker verlangen te geven en vertoont Hij ook zijn Verlangen in grotere kracht. Zo zegt zij in haar 49ste brief: “Weer deed Onze Lieve Heer me voelen wat buitengewoon verlangen Hem verteert, om zijn H. Hoofd vereerd te zien als de Zetel van de goddelijke Wijsheid. Toen ik ‘s vrijdags ‘s morgens mijn gewoon bezoek deed, zag ik met de ogen van mijn ziel Jezus als verbranden van vlammend vuur en het licht van die immer-schijnende zon scheen tot in de binnenste verborgenheden van zijn H. Hart door te dringen. Ik voelde dat onblusbare vuur ook mij verbranden. O God”, roept zij uit, “waar vind ik woorden, om wat ik zeggen wil uit te drukken. Ik bedoel, Onze Lieve Heer liet mij iets zien en voelen van dat verlangen in Hem, om zijn Hoofd vereerd te zien, zoals ik het, vroeger reeds gezegd heb. Ik zag, hoe de goddelijke Wijsheid heerste en hoe de vermogens van Jezus Christus’ heilige Ziel meewerkten aan de verlossing van de mensen: en bij hetgeen ik waarnam raakte ik buiten mezelf van bewondering en verbazing. Ik weet niet half meer wat ik zag, maar ik was geheel onder de indruk van het verlangen van Jezus” (4).

In haar 5lste brief gaat het crescendo: ‘‘Des zondags deed Hij me voelen, hoe pijnlijk Hij in zijn H. Hart uitzag naar de bekroning van alle devoties ten opzichte van zijn heilige Mensheid” en dan zet zij zelf de Meester aan, zijn verlangen kenbaar te maken. Roerend zijn deze hartkreten: “Maak bekend, o Heer, Uw verlangen om uw H. Hoofd vereerd te zien als de Zetel der goddelijke Wijsheid en om troost te krijgen voor uw dodelijk bedroefde Ziel. Wek medelijden, o Heer, mijn God, in de ziel van iemand die in staat is iets uit te richten. Sta op en toon dat Gij de almachtige God zijt. Doe het brandend verlangen van uw H. Hart kennen. Haast U, o God, in Uw eigen belang. Talm toch zo niet, ik bezweer het U bij uw allerkostbaarste bloed en bij uw bitter lijden…” (5).

Na zulke woorden zinken wij op de knieën en smeken van de Meester genade af, zijn wens te mogen voldoen voor onszelf en degenen die rondom ons leven!

(1) Teresa Higginson, blz. 113.

(2) Teresa Higginson, blz. 114.

(3) Teresa Higginson, blz. 123.

(4) Teresa Higginson, blz. 126-127.

(5) Teresa Higginson, blz. 128.

 

6. Beloften en waarschuwingen

Wat ons eigenlijk een sterke spoorslag kan geven tot het beoefenen van deze devotie zijn de beloften door Jezus gedaan aan hen die zijn H. Hoofd zullen vereren en navolgen.

Daar Teresa het grote verlangen van de Meester ook voelde en meende niet genoeg te doen voor de verspreiding, daar zij langs de ene kant Zijn grote begeerte gewaar werd, en anderzijds getuige was van de trage ontwikkeling ervan, viel zij in vertwijfeling. Jezus kwam dan zelf haar bemoedigen en liet de grote glorie zien, die Hem door de godsvrucht eenmaal zou gebracht worden en de bijzondere beloning voor hen die haar zouden bevorderen.

En gezien haar geestelijke leider ook deze vertwijfeling deelde, schreef zij hem een bemoedigend woord vanwege Jezus zelf: “U moest zich niet laten ontmoedigen door moeilijkheden, die zich zullen voordoen en door kruisen die talrijk zullen zijn”. En hier vinden wij een eerste belofte. “Een ieder die zal meehelpen om deze devotie te verspreiden, zal duizendvoudig gezegend worden”. Zij voegt er ook aan toe: “Aan hen die Mij eren, zal ik van mijn macht mededelen: ik zal hun God zijn en zij mijn kinderen: op hun voorhoofd zal ik mijn teken zetten en een merk op hunne lippen” (1).

Maar wat meer is, meerdere malen beloofde Hij nog grotere weldaden en zegeningen en zei dat al wat Hij beloofd had aan hen die naar behoren zijn H. Hart zouden liefhebben en vereren, ten deel zou vallen aan dezen die zijn H. Hoofd zelf zouden vereren, of bewerken dat anderen het deden.

Dit laat Teresa verstaan aan haar leider in de meimaand van het jaar 1883, wanneer zij schrijft: “Opnieuw drukte Hij mij op het hart dat alle beloften door Hem gedaan ten opzichte van de liefdepraktijken en de devotie tot zijn H. Hart, honderdvoudig zouden in vervulling gaan bij hen die de devotie van de Zetel van de goddelijke Wijsheid in praktijk zouden brengen” (2).

Dit is wel een belofte, die ons kan verheugen en aanwakkeren om Jezus’ verlangen in te volgen, maar laten wij verder luisteren naar Teresa hoe zij getuige was van de glorie bereikt door enige vurige verspreiders: “Voor het aangezicht van engelen en mensen zou Hij in het hemelse hof met glorie bekleden al wie Hem op aarde met eer bekleed hadden. Hij zou hun een kroon opzetten voor hun eeuwig geluk.” Ik nam de glorie waar, bestemd voor drie of vier van dezen en ik stond verbaasd over de grootte van hun loon en ik begreep dat Onze Lieve Heer en zijn H. Moeder deze hulde beschouwden als een vergoeding voor de beledigingen de alwijze en heilige God aangedaan, toen Hij uit spot werd gekroond en gehuldigd en als een dwaas werd gekleed en gekrenkt (3).

Een heel aparte beloning zou volgens de verzekeringen van Christus hierin bestaan, dat aan hen zou vervuld worden de belofte van het Boek der Openbaring, hoofdstuk 22, vers 4, waar er voorzegd wordt door de H. Apostel Johannes: “En zij zullen zijn Gelaat aanschouwen en zijn Naam zal op hun voorhoofd staan”. En niet enkel in de Hemel, maar ook reeds op aarde zou dit bewaarheid worden. Hierop zegt de Z. E. Heer Kwakman in zijn brochure over de godsvrucht: “In wat zin het eerste deel van die belofte in vervulling zou gaan; hoe zij die Jezus’ H. Hoofd zouden vereren ook op aarde zijn H. Hoofd zouden “zien”, of dit louter van diepe kennis, dan wel nog iets anders te verstaan is, valt moeilijk te zeggen. Het tweede deel van de tekst “en zijn Naam zal op hun voorhoofd staan” zou moeten betekenen, dat zij het kenmerk van Christus, Zijn Wijsheid, op het voorhoofd zouden dragen. Wie Hem om zijn Wijsheid zou aanbidden, zou ook op zeer opvallende wijze in zijn Wijsheid delen. God gave het, dat het ons allen te beurt mocht vallen. Wij hebben het zo nodig” (4).

Wij onderschrijven geheel het verlangen van deze vurige verspreiders der devotie. Gave de Heer dat er wat meer christelijke wijsheid in deze dwaze wereld kwam!

Maar tegenover deze schone en hartversterkende beloften staan harde en wrede bedreigingen en wij vragen ons af hoe dicht deze godsvrucht aan het Hart van de Meester moet liggen, indien Hij zo spreekt. Hij rijst hier op in de houding, die Hij aannam tegenover de farizeeërs en spreekt het ‘Wee’ uit: Wee degene, zegt de Meester, die ze verwerpt of die in dit opzicht Mijn verlangen tegenwerkt: hij zal door mijn wraak vermorzeld worden en van zijn plaats verdwijnen.

En van angst beeft Teresa voor de zware straffen die hen wachten, die de bevordering ervan zouden verhinderen of trachten te verhinderen. “Hun monden, zegt Jezus, zullen gesloten worden zoals die van de leeuwen in de kuil waar Daniël was opgesloten; ze zullen te gronde gaan en als niets worden.”

Nog wreder klinkt de volgende bedreiging: “En degenen die zullen beproeven, met woorden of werken, ze te verhinderen of te doen ophouden, het zal met hen vergaan als met een glas dat stuk gesmeten wordt of als een ei dat tegen de muur wordt gegooid, dit wil zeggen; ze zullen verbrijzeld en tot niets gemaakt worden, ze zullen uitdrogen en verdorren als gras boven op het dak” (5).

Na zulke waarschuwingen bidden wij samen met Teresa het schone gebed, dat spontaan uit haar ziel moet ontsprongen zijn bij deze vreselijke voorspellingen en dat ze ons ook nagelaten heeft in een van haar brieven: “O Heilig Hoofd, moge Uwe Wijsheid ons altijd leiden: moge uw Heilige Tong ons altijd zegenen en vragen om genade en vergeving en mochten wij toch nooit het vonnis horen, uitgesproken tegen degenen, die deze devotie zouden tegenwerken of minachten” (6).

(1) Teresa Higginson, blz. 125.

(2) Teresa Higginson, blz. 142.

(3) Teresa Higginson, blz. 130.

(4) H. Hoofd van Jezus, Kwakman, blz. 59.

(5) Teresa Higginson.

(6) Teresa Higginson, blz. 126.

 

LEES HIER VERDER: https://teresahigginson.wordpress.com/2013/04/19/doc-h-hoofd-devotie-deel3/

2 gedachtes over “H.Hoofd Devotie (2)

Geef een reactie

Gelieve met een van deze methodes in te loggen om je reactie te plaatsen:

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s