Biografie T. Higginson Hoofdstuk 1. Kind van Belofte

Hoofdstuk 1. Kind van Belofte

“Ik beschouw het als mijn plicht te zeggen, dat ik de stellige overtuiging heb, dat Teresa niet alleen een heilige was, maar een van de grootste heiligen die de almachtige God ooit in zijn Kerk deed opstaan”.

Deze veelzeggende woorden, geschreven over Teresa Helena Higginson, geven niet de ogenblikkelijke indruk van een zeker iemand weer, maar ze bevatten het weloverwogen oordeel van een wijze oude priester, die gedurende de laatste twee en twintig jaren van haar leven de leidsman van haar ziel was.

In het jaar 1844, toen zo menig hart in Engeland zich met verlangen naar de oude Kerk keerde, werd in het beroemde genadeoord Holywell een meisje geboren. Kind van een katholieke vader en een bekeerde moeder, erfde ze van de één de oude heldhaftigheid uit de duistere eeuwen, toen het licht van het geloof zo goed als geheel werd gedoofd, en van de ándere de blijde hoop op een toekomst, wanneer dat geloof weer eenmaal het land zou gaan verlichten. En het kind zelf, al was het dan niet bestemd om in de wereldgeschiedenis een openbare rol te gaan spelen, blijkt nu toch wel te zijn één van die bijzondere werktuigen, waarvan God zich van tijd tot tijd bedient om Zijn geheime beschikkingen ten uitvoer te brengen.

Teresa’s vader, Robert Francis Higginson, was in 1816 te Preston geboren en ging naar school te Stonyhurst. Daarna ging hij naar Ierland als zakenvertegenwoordiger van Lord Dillon te Loughlyn House, Roscommon. Bij gelegenheid van een bezoek aan Dublin werd hij op een bal bij de onderkoning uitgenodigd. Hier werd hij voorgesteld aan Miss Bowness, een jonge Engelse dame, enige jaren ouder dan hij zelf. De romantische geschiedenis van haar bekering maakte veel indruk op hem. Haar familie was afkomstig uit de stad Bowness in Westmorland en ze was opgevoed in ouderwets, stijf Protestantisme. Haar vader had een hartgrondige afkeer van de katholieke Kerk en in het bijzonder van de Jezuïeten. Toch echter liet hij zijn dochter met enige nichtjes een reis naar Rome maken. Hier nu voelden ze zich erg getrokken tot de grote kerken en basilieken.

Op een goede dag liepen ze de ‘Gesu’ kerk in en ontmoetten daar een vriendelijke Engelse priester, die aanbood om hen rond te leiden. Ze toonden de grootste belangstelling en waren met hun gids zo zeer ingenomen, dat ze hem verzochten hen in het hotel te komen opzoeken.

Tijdens dit bezoek liet Mary Bowness zich ontvallen, dat ze een geweldige afschuw voor de Jezuïeten voelde. Tot haar niet geringe verlegenheid hoorde ze nu haar nieuwe vriend kalm vertellen, dat hij zelf Jezuïet was. Bij nadere kennismaking zijn blijkbaar haar vooroordelen gezakt, ze vroeg om onderricht en tenslotte werd ze in de Kerk opgenomen. Toen ze haar vader vertelde wat ze gedaan had, was hij erg boos en joeg haar het huis uit, verklarend, dat hij haar liever dood voor zijn voeten zag liggen, dan haar als katholiek onder zijn ogen te hebben.

Ze vond onderdak bij vrienden in Dublin en ontmoette zo de jonge katholieke Engelsman Robert Higginson. Al spoedig vatten zij liefde voor elkaar op en trouwden te Loughlyn in oktober 1841. Het jaar daarop werd hun eerste kind, een dochtertje, geboren; kort daarna keerden zij naar Engeland terug en vestigden zich te Gainsborough in Lincolnshire, waar Mr. Higginson een betrekking als kaaimeester vond. Het rustige stadje Gainsborough was een plaats van betekenis in een tijd, dat het vervoer in het land veelal over water ging. Langs de Chesterfield-, Keadbay-, en andere kanalen kwamen van alle kanten van het land goederen naar de kaaien, vanwaar ze over de rivier naar de open zee werden vervoerd.

De taak van de kaaimeester nu was om dit vervoer te controleren en te regelen; een drukke en gewichtige post. Mr. Higginson was enige tijd in staat om zijn snel aangroeiende familie in vrij grote welstand te onderhouden. Toen er echter spoorwegen kwamen, werd het anders, want het vervoer langs de kanalen nam gaandeweg af en hield tenslotte geheel op.

In 1857 zag hij zich genoodzaakt om naar Whalley Bridge in Cheshire te verhuizen. Op de kade nu van de Trent-haven in Gainsborough hebben de kleine Higgingsons de gelukkigste jaren van hun leven doorgebracht. Teresa was het derde kind. Vóór haar geboorte verkeerde mevrouw Higginson’s gezondheid in een armzalige toestand en daarom ondernam ze een bedevaart naar Holywell. Zo kwam het, dat dit kind met heel bijzondere roeping op 27 Mei 1844 geboren werd in dit heilig oord, dat eenmaal zo beroemd was in de dagen van geloof.

De weinige priesters die er waren, woonden verspreid en dit was de oorzaak, dat het kind pas op 22 juni gedoopt werd. De plechtigheid werd volbracht door de eerwaarde heer O’Carrol. De keuze van de namen zal wel niet aan bloot toeval te wijten zijn. Sint Teresa, de grote mystieke van Avila en Sint Helena, de Britse prinses, die met zoveel ijver naar het Kruis zocht, werden gekozen tot patronessen voor het kind, dat zelf de mystieke hoogten zou opgaan, en bewijzen zou geven een zo ware minnares van het heilige Kruis te zijn.

In die dagen was het Katholicisme in het Oosten van Engeland in lage eb en de Higginsons, die zo devoot waren, moeten er zich wel eenzaam hebben gevoeld. Toen ze er pas aankwamen, woonden er slechts enkele katholieken hier en daar verspreid rond Gainsborough en op bepaalde tijden kwam een priester de plaats bezoeken.

De tweede, die in het doopboek staat ingeschreven is Robert Francis Higginson, zoon van Robert Higginson en Mary Higginson-Bowness. In april 1848 was hij geboren en ongeveer twee maanden verliepen er voordat er een priester kwam om hem te dopen.

Het schijnt wel, dat de eerwaarde heer J.B. Naughton kort erop in die streek een vaste aanstelling kreeg, want de laatste drie kinderen van de familie werden binnen enkele dagen na hun geboorte gedoopt. In het jaar 1850 werd te Whitehorse Yard een kamer in gebruik genomen, die als kapel dienst deed, terwijl de tegenwoordige kerk gebouwd werd. Voordat men echter zover was, schijnt het huis van de Higginsons het voornaamste centrum van het katholieke leven in de streek te zijn geweest. Ze hadden een kapel in huis, waar zo dikwijls als het mogelijk was, de heilige Mis werd gelezen en waar de paramenten en verdere altaarbenodigdheden werden bewaard. Dr. Roskell, apostolisch vicaris van het Noorden, kwam er dikwijls op bezoek en meerdere welbekende priesters telden ze onder hun vrienden.

Voor de kleine groep katholieken waren het bewogen tijden, en we kunnen ons gemakkelijk voorstellen welke levendige gesprekken er gevoerd werden, hoe er hoop bij hen opkwam, dat Engeland weer tot het geloof zou terugkeren, toen men de rol van de bekeerlingen van Oxford gestadig zag toenemen. Niet de minst welkome van hun gasten was de eerbiedwaardige Dominicus Barbari, de beroemde passionist, die naar alle waarschijnlijkheid spoedig op de altaren der Kerk zal verheven worden en die Newman zelf en menigeen van zijn volgelingen bij zich ontving.

Een van de kinderen, Louisa, had het voorrecht om uit zijn hand het doopsel te mogen ontvangen en dikwijls droeg hij de kleine Teresa in zijn armen. Zou hij, voor wie in vele opzichten de toekomst openlag, misschien hebben voorzien tot welk een hoogte dit kind het in heiligheid zou brengen; hoe standvastig ze de weg naar Calvarié zou gaan om daar van de Heer zelf de verheven eretitel te krijgen van ‘Bruid van de Gekruisigde’? Geen twijfel bestaat er voor ons, dat hij met zijn vurige gebeden voor haar een aandeel zal hebben verkregen in haar heldhaftige ijver voor de zielen en dat zijn brandende woorden diep zullen zijn doorgedrongen in de open geest van het’ kind, wiens hart nu al van liefde voor God in gloed stond.

Van Teresa’s eerste jeugd zijn ons door anderen geen herinneringen bewaard. Het enige, dat ons hier omtrent inlicht, zijn twee geschreven stukken, waarin ze verslag van haar toestand geeft. Die eenvoudige bladzijden getuigen van een zeer hoogstaand, katholiek gezinsleven. De kinderen leefden teruggetrokken; ze hadden geen speelkameraden, maar de vijf zusters en de drie broers vormden onder elkaar een klein, gelukkig en opgewekt troepje, en het schijnt wel, dat Teresa bij al hun spelen en stoeien de leiding had. Hun opvoeding was aan gouvernantes toevertrouwd, maar de ouders zelf hielden van nabij de wacht over hen en deden hun best om hen eerbied en liefde voor God bij te brengen. Hoewel met weinig geestelijke hulpmiddelen – toen Teresa naar school ging, was ze nog nooit in een Lof geweest en had ze nog evenmin ooit een kruisweg gebeden – toch sloten ze zich gaandeweg innig bij de geest van de Kerk aan en namen ze van harte deel aan al haar feesten en liturgische tijdverdelingen. Ook leerden ze ware liefde voor de armen te hebben. Elke dag werd bij het middagmaal de eerste portie van elke schotel apart gezet voor de bedelaar die om een aalmoes zou komen vragen; mocht er ’s avonds nog niemand zijn gekomen, dan zeiden de goede ouders: “Vandaag hadden we geen bezoek van O.L. Heer”. In latere jaren vertelde Teresa vaak, dat ze eens het bord naar de keuken moest brengen om het warm te houden; ze viel er echter mee, het bord stuk, het eten op de grond en zij in zak en as.

Een van de dingen, die de moeder het diepst in de jeugdige zielen zocht te doen doordringen was de gewoonte om altijd aan Gods tegenwoordigheid te denken. Ze moesten zich voorstellen, dat de Heer altijd aan hun zijde stond. Teresa verklaarde in haar laatste ziekte aan een priester dat dit haar heel haar leven door tot grote troost was geweest. “Ik had mijn hand maar uit te steken om ze in Zijn hand te leggen”, zei ze.

In Teresa’s jeugdige ziel vond het goede zaad een vruchtbare bodem en schoot er diepe wortels. Ze was levendig en helder van geest, nadenkend boven haar jaren, had daarbij een zeer gevoelig hart en beschikte over grote wilskracht; van de wieg af was heel haar wezen op God gericht. Al vroeg werden haar ouders gewaar, dat de ziel aan hun zorgen toevertrouwd, geen middelmatige was! Al wie haar kenden, beschouwden haar als een kind van ongemene belofte, als een, door God duidelijk getekend als de Zijne. Mgr. Roskell, de bisschop, waakte met liefdevolle zorg over dit lam in zijn kudde; pater Dominicus hield haar, gelijk we reeds zagen, graag in zijn armen; pater Ignatius Spencer, eveneens een bekend passionist, noemde haar altijd zijn aposteltje en dit omwille van de ijver die ze aan de dag legde om de bond voor de bekering van Engeland te verspreiden.

Een van haar alleroudste herinneringen was, dat ze een priester – mogelijk pater Faber – van haar had horen zeggen; ze zou één van beiden, ofwel een grote heilige, ofwel een grote deugniet worden en ze zou menige ziel náár God, of van God áf, trekken.

(269) Dit heeft, geloof ik, veel indruk op mij gemaakt; alhoewel hij niet dacht, dat ik het hoorde, drong het diep in mijn ziel door, want toen ik ‘s avonds de zegen van mijn ouders kreeg en vader zijn hand op mijn hoofd legde, zuchtte hij en dit ging me door de ziel. En toen moeder dezelfde avond, alvorens te gaan slapen nog eens bij ons kwam kijken, knielde ze bij mijn bedje neer en weende; terwijl ze mij kuste vielen er warme tranen op mijn gezicht. Ik was te verlegen om mijn ogen open te doen en voelde mij onwaardig om zulk een goede moeder te hebben. Ik haal dit feit aan, omdat ik het nooit heb kunnen vergeten en hoewel ik toen de volle betekenis er van niet begreep, ben ik overtuigd, dat de lieve God er een grote rol in heeft gespeeld. Ik heb dan het lieve Kindje Jezus gevraagd me te helpen om meer op Hem te lijken, en me nooit iets te laten doen, waarmee ik mijn lieve ouders verdriet zou doen, want ik hield zielsveel van hen. Hoe oud ik toen was, weet ik niet meer, maar ik moet wel erg jong geweest zijn.

Uit dit alles blijkt, dat Teresa reeds op deze jeugdige leeftijd een op de voorgrond tredende figuur was en opmerkelijke wilskracht bezat. “Het Rijk der Hemelen lijdt geweld, zegt de Heer, en alleen de geweldigen krijgen het in hun macht”. Niet de zwakken van wil en de flauwen van hart kiest Hij zich uit om met Hem mee te gaan naar Calvarië! En Teresa was beslist geen zwakkelinge. Van jongs af schijnt ze volkomen overwicht te hebben gehad, niet alleen over haar broers en zusters, maar ook over alle anderen met wie ze in contact kwam. Zelf beschrijft ze zich als erg stijfhoofdig en eigenzinnig, ofschoon de dingen, waaraan ze zich vastberaden hield, geen kinderkuren waren, maar zaken, die ze in haar jonge geest diep had overwogen en waarvan haar geweten haar zei, dat ze goed waren.

(56) Ik maakte mijn ouders erg ongerust, want al was ik niet ongehoorzaam, ik was wel erg stijfhoofdig en wist meest altijd mijn eigen zin door te zetten. Zoveel overmacht had ik over iedereen in huis, zelfs over vreemden, dat vader en moeder zeiden, dat ik tegen wil en dank met hen deed wat ik verkoos, en deze eigenzinnigheid groeide met mij op. Ik was gewoon iets in mijn eigen geest wél te overwegen en als ik dacht, dat het goed was, dan gaf ik het niet op, voordat ik mijn zin had! Zo legde ik het aan; ik stelde de zaak voor en als ik merkte dat men er tegen opkwam, dan wilde ik er wel even over redeneren. Vader echter vertelde later dikwijls; zolang ik nog redeneerde, was er nog enige kans, maar hield ik mijn mond, dan had ik mijn partij gekozen en koste wat koste ging ik – met Gods hulp -door, tot ik gedaan kreeg, wat ik wilde. Met moeilijkheden was ik wel blij, want dan dacht ik, dat ik Hem iets aan te bieden had, want Hij had mij zoveel gegeven! O mijn Bruidegom, als ik achter mij kijk en alle gevaren zie, waar Gij mij doorheen hebt geleid of die Gij van mijn weg hebt verwijderd, dan voel ik mij dankbaar en zegen ik Uw heilige Naam, want altijd zijt Gij vol liefde voor mij geweest.

Onder alle herinneringen, door heiligen opgetekend, zal men bezwaarlijk mooier vinden dan de beschrijving, die Teresa geeft van haar eerste kennismaking met de Allerheiligste Drieëenheid. Deze verheven openbaring viel haar op zeer jeugdige leeftijd ten deel.

(3) Ik geloof, dat ik nog geen vier jaar oud was, toen Hij mij in het volle bezit van mijn verstand bracht en ik meen, dat het op het feest van Purificatie (of Presentatie?) van de gezegende Maagd voorviel. Te voren moet ik er al veel van gehoord hebben en ik verlangde erg onze Moeder Maria plezier te doen en haar te eren, want ik dacht, als ik dit doe, dan geeft zij mij haar kindje Jezus om op te passen, en hoe hevig ik naar Hem uitzag, weet Hij alleen! Er moet me echter iets gezegd zijn aangaande de gezegende Vrouw, als zijnde de Tempel of het Tabernakel van de Allerheiligste Drieëenheid en omtrent haar zelfovergave aan God, toen ze zo oud was als ik. Want ik herinner mij, dat ik voor het beeld van de Moeder Gods ging staan en (haar Kindje) onze gezegende Zaligmaker zei, dat ik verlangde Hem alles te zeggen, wat onze lieve Moeder Hem zei en ik beloofde alles te doen, wat Zij toen beloofde, en ik gaf mij aan Haar over, hopend dat Zij mij tegelijk met zich zelf zou aanbieden. Ik veronderstel, dat de Almachtige God mijn schamele gave aannam en mij de genade gaf om een diepe geloofsact te stellen. Nooit zal ik dit vergeten, al weet ik niet meer op welke manier Gij, Geliefde van mijn ziel, voor de eerste keer mij het grote geheim van de gezegende Drieëenheid hebt bekend gemaakt. Geen bijzonderheden nam ik waar, maar ik viel neer op de grond en voelde mij omgeven van een overstelpende macht en majesteit, en toen ik weer in staat was te spreken, zei ik steeds en steeds weer: “Gezegend zij de Allerheiligste en Onverdeelde Drieëenheid, nu en altijd. Amen”.

En al begreep ik toen niet de geloften, die ik deed, ik heb ze daarna toch elke dag en elke nacht hernieuwd, en toen ik ouder werd en me op het ontvangen van de Sacramenten voorbereidde, ging ik al meer en meer mijn verplichtingen van liefde en trouw beseffen.

Een nadere beschrijving van deze wondervolle gebeurtenis vinden we in een memoire, die ze voor de eerwaarde heer Snow heeft geschreven.

(269) Het was het feest van de opdracht van onze gezegende Vrouw in de tempel; we hadden er alles van gehoord, de vier weesgegroeten gebeden ter ere van Maria, als Dochter van God de Vader, Moeder van God de Zoon, Bruid van de H. Geest en Tabernakel van de aanbiddelijke Drieëenheid. Er was ons verteld, dat Maria dit alles geworden was, omdat Ze op die dag zichzelf geheel aan God had gegeven, en een vreemd gevoel begon in mij te komen. Ik overdacht alles nog eens en nog eens en er viel mij in, dat ik ook mezelf zo geheel aan God moest geven, zoals Maria het had gedaan. Toen echter kwam er een grote angst over mij en ik durfde niet! Een echte strijd had er in mijn ziel plaats en ten laatste hebt Gij, o mijn Koning, overwonnen. Ik sloop het Heiligdom in, boog me neer tot op de grond en bood me aan God aan om voor altijd de Zijne te wezen. Aan de gezegende Maagd ging ik vragen om voor mij aan God alles te zeggen, wat Zij Hem die dag in de tempel had gezegd. Toen voelde ik God voor het eerst in werkelijkheid bij me. Het kwam me voor, dat ik het grote geheim van de Allerheiligste Drieëenheid zag en leerde kennen en nam waar, hoe Maria de tempel van de driewerf Heilige Drieëenheid is. Ik boog mij neer in waarachtige aanbidding en zag, hoe de ziel naar het beeld en de gelijkenis van de Allerheiligste Drieëenheid is geschapen. Het was of God op een geheimzinnige manier in mijn ziel aanwezig was; nu kende ik Hem, had liefde voor Hem en gaf mezelf aan Hem over. Ik zal toen ongeveer vier jaar oud zijn geweest en al begreep ik niet alles, wat het offer, dat ik bracht betekende, toch hernieuwde ik het dagelijks.

Waar vinden we een treffender toneel dan dit tengere kind, liggend voor het altaar, verloren in aanbidding van Gods eindeloze majesteit. “Eerbiedwaardige ouderdom is niet die, welke naar het aantal jaren wordt geteld, maar de wijsheid van een mens is grijs haar”, zegt het Boek der Wijsheid. Zo jong als ze was, verstond Teresa de Stem, die tot haar sprak; ze deed haar keuze en van dit ogenblik af hoorde ze toe aan God voor altijd!

Na deze wonderbare genade volgde spoedig een kennismaking met het kwaad. Ze gaat ons van haar eerste zonde vertellen. Het kan ons voorkomen als de eenvoudige ongehoorzaamheid van een kind; haar echter, in wier ziel nu het licht van de genade was gevallen, werd die daad in al haar afschuwelijkheid kenbaar gemaakt als een moedwillig vergrijp tegen de almachtige God. Kanunnik Snow, die zo lang haar leidsman was, heeft later meermalen getuigd, dat dit naar zijn oordeel in haar leven de enige ware stof was voor een biecht en het lijkt wel alsof de almachtige God deze val heeft laten gebeuren om haar in staat te stellen ten volle de gruwelijkheid en slechtheid van de zonde te beseffen en de angst van het berouw te kennen.

(269) O mijn Bruidegom en mijn enig geluk, wat hebt Gij zorgzaam over uw arm, zwak kind gewaakt. Wat zou ik niet dikwijls van U zijn afgedwaald, als Gij Uzelf niet zo aantrekkelijk voor mij had gemaakt, als Gij niet Uw prachtig beeld op alles had gedrukt, zodat ik kijkend naar aardse dingen, er Uw schoonheid, Uw Wijsheid, Uw macht en Uw Liefde in vond. En toch, niettegenstaande dit alles en in Uw tegenwoordigheid zelf, heb ik het gewaagd me aan U, mijn Heer en mijn God te vergrijpen. En wie zou, zoals Gij mij in mijn slechtheid hebben vergeven, want tezelfdertijd, dat Gij mij met weldaden overlaadde, heb ik mij verstout aan mijn ouders ongehoorzaam te zijn en zo Uw heilig gebod te overtreden. Op een dag waren we allen naar gewoonte voor een wandeling uit geweest en toen we thuis kwamen, bleef ik achter terwijl alle anderen de trap op gingen. In plaats nu van mijn hoed op te hangen, sleepte ik hem achter mij aan of iets dergelijks; mijn lieve moeder zag mij en riep me, maar ik deed net of ik haar niet hoorde. Ik begon wat in mezelf te mopperen en vertrouwde erop, dat ze me wel een tweede keer zou roepen. Dit gebeurde echter niet en ik ging niet kijken om te zien wat ze verlangde of om haar te vertellen, hoe ondeugend ik was en hoe bedroefd ik was, want in werkelijkheid had ik een ogenblik nadat het was voorgevallen er al spijt over. Een minuut later werd ik in de kinderkamer geroepen, maar ik was tot niets in staat, zo schaamde ik mij; zo bedroefd was ik, dat ik mijn les niet kon leren, niet spelen, geen thee drinken. Allemaal dachten ze dat ik ziek was en de vriendelijkheid van al die mensen maakte me het al moeilijker en moeilijker. Ik voelde, dat ze verdrietig zouden zijn als ze hoorden hoe slecht ik was; ik verlangde er naar hun alles te vertellen en vergiffenis te vragen en ik meende, dat ze net als ik er door van streek zouden raken. En toen ze me uitkleedden en kusten, was het of mijn hart zou breken, niet zozeer, omdat ik tegen mijn lieve Jezus misdaan had, maar om het kwaad, dat ik mijn goede moeder had aangedaan en ik voelde, dat het erg ondankbaar was tegenover haar. O, wat had ik graag mijn armen om haar hals geslagen en haar alles verteld, maar ik werd naar bed gebracht. Natuurlijk kon ik niet slapen; het duurde niet lang of ik kroop mijn bed uit, ging de trap gedeeltelijk af en bleef daar zitten huilen. Toen zag iemand me en waarschuwde moeder; ze brachten me in de kamer, waar pater Smith met anderen whist zat te spelen. Ik zei, dat ik pater Smith iets te vertellen had. Hij nam me op zijn knie en toen het souper klaar was, vroeg hij om hem een paar minuten met mij alleen te laten om te zien, wat ik te vertellen had. Daar heb ik toen op dat ogenblik mijn eerste biecht gesproken. Ofschoon ik van pater Smith niet de absolutie kreeg, voelde ik me weer gelukkig. Hij nam me mee naar beneden en vertelde de zaak aan mijn ouders en pater Smith, vader en moeder kregen van ontroering tranen in de ogen en ik huilde ook, maar nu waren het bij mij tranen van vreugde en ik beloofde, dat ik nooit meer zulk een ondeugend meisje zou zijn.

Zinspelend op haar zonde, schrijft ze in een brief aan pastoor Powell:

(56) O, wat was dat een ongelukkige dag voor mij! Ik was bang voor onze lieve Jezus en Zijn heilige Moeder en ik schaamde mij voor mijn lieve goede Engel en mijn vrienden in de Hemel. Ik beeldde mij in, dat de klok aan een ieder zou vertellen wat ik gedaan had. Nu echter zegen ik U om die val, want daar bleek mij uit, hoeveel en hoe waarachtig Gij van mij hield door mij zo spoedig mijn eerste biecht te laten spreken. De eerwaarde heer Smith en mijn ouders waren onder de indruk bij de gedachte, dat ik al zo vroeg tegen onze gezegende God had misdaan en dit maakte toen ook zulk een indruk op mij, dat er een nieuwe wereld voor mij scheen open te gaan, en voor mijn gevoel leek het of ik de oorzaak was van al hetgeen Onze Lieve Heer had geleden, en elke dag probeerde ik mezelf op een of andere manier enig letsel toe te brengen. Ik heb in mijn vingers gesneden, mezelf met heet water of met vuur verbrand, alsof het bij toeval gebeurde, vertrouwend, dat deze kleinigheden, gelijkend op zijn bittere pijnigingen, in Zijn ogen aangenaam zouden zijn. Dikwijls heb ik mijn vingertoppen tussen de deur gestoken juist voordat deze dicht ging, of maakte ik, dat men op mijn voeten trapte. Ik bracht opzettelijk mijn haar in de war, zodat het bij het kammen pijn deed. Ik begrijp heel goed, dat U om zulke kinderachtigheden zult lachen, maar kleine geesten en kleine harten kunnen niet anders dan langs kleine wegen gaan en hoe onbeduidend die dingen ook waren, ik was overtuigd, dat ze Hem, die ik boven alles lief had, bevielen. En het verwondert me, dat Hij me nooit heeft gezegd om over die zaken raad te vragen, terwijl O.L. Vrouw Hem zo dikwijls bij me bracht en ik dan naar Zijn lieve gezichtje mocht kijken en zien, hoe mooi en goed Hij was. Zelf vertoonde Hij zich in de tijd ook aan mij en op zulk een manier, dat ik, of ik wilde of niet, van Hem houden moest. Ik wil zeggen, hierin lag van mijn kant niet de minste verdienste.

De afschuw van de zonde en het besef van de ontzaglijke prijs, die deze aan onze gezegende Heer had gekost, werden onuitwisbaar in haar ziel gedrukt, en van nu af was haar enige verlangen om Zijn lijden te helpen dragen en de zielen, die Hem zo dierbaar zijn, terug te winnen. Zo nam dit vierjarige kind haar kruis op en ging vastberaden op weg om de Heer op de lange tocht naar Calvarië te vergezellen, en naarmate zij opgroeide nam ook haar liefde tot het lijden om wille van Hem toe, totdat ze daardoor met zulk een onverzadigbaar verlangen werd vervuld, dat ze er meer om vroeg dan om eten en drinken.

De pijnigingen, die ze in haar kinderlijke geest uitdacht, klinken schier ongelooflijk, maar niemand wist er iets van. Nooit sprak ze er over; ze beschouwde ze als een kostbaar geheim tussen haar en haar Jezus, overtuigd, dat Hij ook van Zijn kant er erg op gesteld was, want dikwijls heeft Hij, gelijk uit haar aantekeningen blijkt, haar geholpen om ze verborgen te houden, als anderen ze dreigden te ontdekken. Een van de middelen die ze het meest toepaste om haar natuurlijke neigingen te bedwingen, bestond hierin, dat ze op zich nam wat de andere kinderen misdeden, een gewoonte, waarover ze zich later dikwijls ernstig zelfverwijt heeft gemaakt, maar toch één, die haar toentertijd heel wat moet gekost hebben!

(269) Lieve Heer, hoe dikwijls ik tegen U misdaan heb, weet ik niet, want menigmaal heb ik gezegd fouten te hebben begaan, die ik niet had begaan. Als kleine dingen soms door anderen werden ontkend, wilde ik ze niet aanbrengen, maar om hun straf te besparen, zei ik dan, dat ik het had gedaan en zoiets deed ik heel dikwijls, ook na mijn eerste H. Communie. Ik verbeeldde me iets voor God te doen en gedurig misdeed ik al die tijd tegen Zijn oneindige Waarheid. O, kon ik het over de hele wereld uit schreeuwen en zeggen, hoe min en ondankbaar ik geweest ben en hoeveel spijt ik er over heb: O, mijn lieve Heer, wat ben ik altijd ondankbaar tegenover U geweest en wat heb ik, hoezeer ik ook altijd verlangde U genoegen te doen, toch weinig voor U uitgevoerd! Mijn lieve zusters en broers waren altijd een stuk beter dan ik was, ofschoon ze, naar ik vermoed, 0, mijn Bruidegom en enige Schat, misschien niet zulk een kennis van Uw schoonheid en Uw liefde hadden, als Gij mij had geschonken. Heel mijn kinderziel immers was in vuur voor U en Uw gezegende Moeder, en bij wijlen verlangde ik mijn bloed voor U te geven. Toen we klein waren, ontleenden we dikwijls onze spelletjes aan Uw heilige kindsheid en aan het leven van de heiligen en de martelaren en we spaarden gewoonlijk ons zakgeld op om Chinese kinderen te kopen, want allemaal waren we in de heilige kindsheid en trouw werden ons de verhaaltjes uit de annalen van dit genootschap voorgelezen. Daardoor kwam er een grote ijver in ons voor de zielen van de heidense kinderen. En sinds die tijd heb ik alle dagen meermalen gebeden en leer ik steeds de kinderen, die ik onder mij krijg, te zeggen: “O, goddelijk Kind Jezus, red ons en alle andere arme kinderen, vooral die van heidense ouders. O, Maagd Maria, Sint Jozef bidt voor ons en voor hen. Wees gegroet, Maria, enz.” Toen ik ongeveer vijf jaar oud was, is mijn broertje gestorven en dit maakte veel indruk op mij, want heel het huis was in diepe rouw. Ik denk ook, dat iemand iets moet gezegd hebben over hetgeen een ziel wel moet voelen, wanneer ze voorgoed van de almachtige God wordt gescheiden, als we al zo diep de dood voelen van iemand die ons lief is. Ik herinner me echter niet, wie dit gezegd heeft; alleen wel, dat ik sindsdien gewend was de lieve God te vragen om me nooit voor een enkele minuut van Hem weg te sturen. Ik geloof echter niet, toen iets extra’s te hebben gedaan om te proberen Hem te behagen. Kort daarop, juist voordat we naar het klooster werden gebracht, ging mijn zuster, die ongeveer zeven jaar oud was, voor het eerst biechten. Bij deze gelegenheid hernieuwde ik al mijn goede voornemens; ik gaf mezelf geheel aan mijn goddelijke Meester en beloofde Hem voor altijd steeds meer en meer de Zijne te zullen worden. In het vervolg zou ik nooit meer zeggen, wat ik graag had én omwille van Hem, die zichzelf alles ontzegde, zou ik ook in het vervolg me op alle mogelijke manieren versterven, uiterst nauwlettend over mijn zinnen waken en de gelegenheden benutten om te tonen, hoezeer het me ernst was met het doen van kleine dingen voor Hem, voor wie ik mijn hartje voelde wegbranden. Maar al deed ik dan dikwijls kleinigheden, wat heb ik toch, o mijn God, U dikwijls en grof beledigd, geminacht en verwaarloosd en wat ben ik tegenover U altijd ondankbaar geweest. Nooit was ik erg sterk en de Heer gaf me menige gelegenheid om geduldig en zwijgend iets uit liefde voor Hem te verdragen. Ik herinner me altijd tegenover Hem een dankbaar gevoel te hebben gehad, als Hij mij een of ander pijnlijk lijden kon geven, waarvan buiten Hem niemand iets merkte. In 1854 kwam Mgr. Dr. Roskell in Gainsborough het H. Vormsel toedienen. Ik meen, dat hij ’s nachts bij ons aan huis logeerde. Hij liet ons bidden, overhoorde onze catechismus – daar Juffrouw Featherstone ziek was – en gaf onze lieve vader en moeder de raad ons naar het Klooster te Nottingham te laten gaan. Daar ben ik elf jaar geweest.

Een gedachte over “Biografie T. Higginson Hoofdstuk 1. Kind van Belofte

Geef een reactie

Gelieve met een van deze methodes in te loggen om je reactie te plaatsen:

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s