Hoofdstuk 3. Roeping voor het onderwijs
In 1865, toen Teresa 21 jaar oud was, verliet ze voor goed het klooster en keerde naar huis terug. Haar familie woonde nu te Sint Helen, in Lancashire, waar de heer Higginson een betrekking vond als commissionair of agent van een expeditiezaak. Elke morgen ging hij naar zijn kantoor en avond na avond stond zijn vrouw hem bij het tuinhek op te wachten om hem bij zijn thuiskomst te verwelkomen. Eens ‘op een dag kwam hij doodsbleek en blijkbaar erg van streek’ thuis. Hij liep rechtdoor het huis in en begon de eetkamer op en neer te wandelen. Mevrouw Higginson zag dat hij niet spreken kon; ze wachtte enkele minuten buiten de deur om hem op zijn verhaal te laten komen. Teresa was toevallig in de kamer en sloeg haar vader angstig gade. Denkend, dat alleen zonde iemand zo benauwd kon maken, sloeg ze tenslotte haar armen om zijn hals, kuste hem, en zei: “O vader, zelfs al had u een doodzonde gedaan dan nog zou God het u vergeven; zorg alleen maar, dat u het vertrouwen in Hem niet verliest.” Hij schoof haar opzij en keerde zich naar zijn vrouw, die op een ogenblik de kamer binnen kwam en zei: “Ik ben geruïneerd! Ik heb jullie allemaal geruïneerd!”
Later vertelde Teresa aan kanunnik Snow, dat deze woorden haar door het hart sneden als een zwaard. Altijd was ze bang geweest voor rijkdom en veel had ze gebeden, dat haar familie arm mocht worden, en nu, dat ze haar vader in vertwijfeling zag en de moeilijkheden besefte, waarin haar familie zou komen, nu voelde ze, dat haar gebed in werkelijkheid was verhoord.
Meneer Higginson was bij enige katoenzaken geïnteresseerd en ten gevolge van de Amerikaanse oorlog was dit op een geweldig verlies uitgelopen; al wat hij bezat had hij verloren. Voorlopig was het hem ook niet mogelijk om een andere betrekking te vinden. Ze verhuisden naar Liverpool en maakten daar kennis met de zwaarte van de armoede. Teresa, die een bekwame naaister was, liep de winkels af om werk. De één lachte haar uit, de ander wees haar de deur, maar toch kreeg ze enkele orders en de zusters van het klooster in de Beacon Lane waren erg goed voor haar. Enige tijd later verhuisde de familie naar Egremont in Cheshire en gaandeweg werden de omstandigheden wat beter. Meneer Higginson slaagde erin om een betrekking te vinden te St. Helen; één van zijn dochters, Louisa, studeerde bij de zusters van O.L. Vrouw te Mount Pleasant voor onderwijzeres; een andere, Francis, gaf muziekles. Teresa bleef bij haar ouders thuis. Zij schijnen er tegen op gezien te hebben om haar de deur uit te laten gaan, waarschijnlijk omwille van haar zwakke gezondheid, maar toch ook wel omdat ze inzagen welk een buitengewone schat de almachtige God aan hun zorgen had toevertrouwd.
In het jaar 1871 brak er in de westelijke provincies een verschrikkelijke epidemie van kinderpokken en cholera uit en heel snel breidde deze zich in Liverpool en omgeving uit. Een van de plaatsen, die het meest had te lijden was Bootle. Daar moesten bij gebrek aan leerkrachten de scholen worden gesloten. De pastoor van de Alexanderkerk in Bootle, de eerwaarde heer Edward Powell, was een zeer ijverig en heilig man. Hij was uit een korenkoopfamilie te West Derby, in Liverpool, afkomstig. De belangen van zijn parocjie gingen hem zeer ter harte. Zo werd er verteld, dat hij eens bij de heilige pastoor van Ars om raad was gegaan. Hij had hem uiteen gezet, dat hij voor het welzijn van zijn parochie had gebeden en gevast, maar zonder resultaat. De heilige had hem aangekeken en alleen gezegd: “Hebt u het al eens met bloed geprobeerd?” Toen pastoor Powell vele jaren later kwam te sterven, bleek het, dat hij een haren hemd droeg.
De ijverige priester was erg begaan met het lot van de kinderen, die doordat de school gesloten was, verwilderden en tot bandeloosheid vervielen. Hij ging om hulp naar zuster Marie-Philip, toen aan de normaalschool van Mount Pleasant verbonden. Ze had geen gediplomeerde, of ook maar practisch geoefende onderwijzeressen beschikbaar, maar ze beval juffrouw Teresa Higginson aan, de zuster van één van haar normalisten; deze moest een wonderbare invloed op kinderen hebben… Men zal begrijpen, dat Teresa zich over het gevaar van infectie niet ongerust maakte. Ze was verrukt over deze gelegenheid om haar leven voor dit liefdewerk op het spel te zetten en bood met graagte haar diensten aan.
Pastoor Powell ging dankbaar op het aanbod in en zo kwamen twee zielen, geroepen om in elkaars leven een grote rol te spelen, bijeen. Deze aanstelling zou een zeer gelukkige blijken te zijn. Teresa was spoedig met de kinderen op goede voet en bleef ongeveer een jaar te Bootle. Pastoor Powell raakte al meer en meer met haar ingenomen, naarmate hij merkte tot welk een hoogte ze het in de deugd al had gebracht, en hij de bijzondere genaden zag, die de almachtige God haar schonk. Hij stond haar de dagelijkse H. Communie toe, iets, dat in die dagen zeer ongebruikelijk was, maar waarvoor ze hem altijd dankbaar zou blijven.
Al spoedig bemerkte hij haar wonderbare geschiktheid voor het onderwijs. Als zij ’s zondags haar catechismuslessen gaf, zag hij alle banken bezet, niet alleen met kinderen, maar ook met volwassenen en iedereen luisterde met de grootste aandacht. Na enige tijd deelde hij haar zijn overtuiging mee, dat de almachtige God haar de roeping had gegeven om Hem op deze manier te dienen en hij stuurde haar naar de zusters van O.L. Vrouw om hen er over te raadplegen. Zuster Philip vertelde haar, dat ze een jaar zou moeten studeren en dan examen doen. Pastoor Powell echter kwam te weten, dat juist de week erop examen zou zijn en hij verzocht haar om er meteen maar aan deel te nemen. Ze gehoorzaamde en ze slaagde. Haar leven lang is het opgevallen, dat haar wetenschap niet uit de boeken kwam. Haast nooit zag men haar lezen en dit was juist een punt, waarmee ze in later jaren door haar collega’s dikwijls werd geplaagd. Zij zeiden, dat het niet mooi van haar was om te menen, dat zij wel les kon geven zonder zich er druk over te maken, terwijl de anderen zich uren lang moesten voorbereiden. Een vriendelijk lachje van Teresa was het enige antwoord daarop. Mijnheer en mevrouw Higginson waren het met Teresa’s keuze, om onderwijzeres te worden lang niet eens; ze waren van oordeel, dat haar gezondheid er niet tegen bestand zou zijn. Zelf verkeerde ze in grote ongerustheid, omdat het haar levensroeping betrof. Als klein kind had ze zich geheel aan God toegewijd en haar enig verlangen was om te weten langs welke weg ze de voetstappen van haar lijdende Heer het best zou kunnen volgen. Bij haar onzekerheid ging ze om raad naar pater Ignatius Spencer, de eerbiedwaardige passionist, die in haar jeugd zo veel van haar had gehouden en die nu in Sutton woonde. Toen ze bij hem binnenkwam, zei hij hardop het ‘Gloria Patri’ en liet daarop volgen: “Dank God, mijn kind, dat je bij me bent gekomen”. Hij moedigde haar aan om door te gaan met onderwijs geven en verzekerde haar, dat ze geen roeping had om zuster te worden, ofschoon ze later wel in een klooster zou wonen. Hij sprak ook de stellige verzekering uit, dat God bijzondere plannen met haar had, dat ze heel vertrouwelijk en open met haar biechtvader moest omgaan en hij voegde erbij, dat als ze verloren ging, dat dan haar vonnis gruwelijk zou zijn! Ook waarschuwde hij haar nog om geen vriendschappen te sluiten. Macht de Heer oordelen, dat het voor haar noodzakelijk was om een vriendin te hebben, dan zou Hij er wel een sturen.
Teresa’s twijfel was voorbij. Ze voelde dat, zoals zij het uitdrukte, “de almachtige God haar had geroepen om kleine kinderen te leren, Hem lief te hebben” en opgewekt begon ze aan haar taak. In 1872 ging ze als onderwijzeres naar de dorpsschool van Orrell, dicht bij Wigan; na een onderzoek door de rijksinspecteur kreeg ze haar aanstelling. Vroeg in het voorjaar van 1873 werd ze naar een meer belangrijke post aan de Mariaschool in Wigan gestuurd. Daar bleef ze drie jaar en leidde er naar de uiterlijke schijn het gewone rustige leven van een onderwijzeres. In haar zielsgeschiedenis echter zouden deze jaren van zeer grote betekenis blijken. In Wigan maken we voor het eerst kennis met vriendinnen en collega’s, van wier levende lippen we heel wat bijzonderheden over Teresa’s dagelijks leven vernamen. Hierbij echter dienen we altijd in aanmerking te nemen, dat ze steeds haar best deed geen aandacht te trekken en zoveel ze maar kon de gunsten, waarmee de almachtige God haar ziel overlaadde, te verbergen. Zo komt het dan ook, dat haar collega’s, al konden hen zekere vreemde verschijnselen niet ontgaan, omtrent de ware aard ervan weinig vermoeden hadden. Toen zij in latere jaren de verbazingwekkende waarheid vernamen aangaande die kleine, teruggetrokken vrouw, die ze meenden zo goed te kennen, stonden ze over haar eigen blindheid verstomd. Zelfs de weinige uitverkorenen, die haar vertrouwen genoten, wisten nog lang niet alles; dit kwam alleen haar geestelijke leidsman te weten en dan nog alleen krachtens de gehoorzaamheid. Toch hebben haar vriendinnen heel wat belangrijks te vertellen, waaruit het uiterlijk verloop van haar leven is op te maken en waarin we ook de bevestiging vinden van hetgeen ze over zichzelf getuigt.
Een van haar collega’s beschrijft haar uiterlijk in de tijd, dat ze in Wigan was. Ze leek ongeveer dertig jaar oud te zijn. Later hoorde ik, dat ze veel jonger was dan ze er uitzag. Ongeveer vijf voet en twee duim was ze lang; haar lichaam leek erg mager, maar in haar gezicht was ze niet te smal. Ze had, wat het volk hier noemt, een verschrompeld gezicht, rimpelig en bleek. Haar haar en ogen waren donker, de laatsten waren klein, zeer levendig en schitterend. De algemene indruk van haar was aangenaam; in de conversatie was ze opgewekt, gevat en geestig. In haar bewegingen was ze vlug en schichtig; altijd scheen ze innerlijk op haar hoede te zijn, maar ze deed alles wat ze ter hand nam met hart en ziel. Haar kleding was dikwijls zonderling. Ze liet er zich niet het minste aan gelegen liggen of haar kleding al dan niet smaakvol was en goed paste; ze scheen ook nooit een nieuw costuum te dragen. Daar ze in letterlijke zin niets om geld gaf, droeg ze – dit is mijn bevinding – de oude pakjes van haar zus af en besteedde haar salaris aan boeken en religieuse artikelen, die ze voor anderen kocht en ook aan liefdewerken, zodat ze nooit een duit bezat om fatsoenlijke kleren te kopen… Van de eerste dag af, dat ik met haar in huis woonde, heb ik nooit in enig opzicht in haar een fout gevonden. Nooit keek ze somber of was ze uit haar humeur en de kinderen waren dol op haar, ze scheen in de tegenwoordigheid van God te leven en steeds bracht ze het gesprek op een of ander godsdienstig onderwerp, zonder ooit met een vloed van vromigheden te vervelen of aan het preken te gaan.
Het personeel van de Maria-school stond onderling op goede en vertrouwelijke voet. Tot de dingen, die in Teresa opvielen, behoorden de vreemde aanvallen van wat ze haar zwakte noemde en die zich vooral in de morgen voordeden. Dagelijks ging ze naar de H. Mis, maar ze was zo zwak, dat ze meestal naar de communiebank gebracht moest worden; na de H. Communie kwam ze weer op krachten en zonder hulp kon ze naar haar plaats terug gaan en was dan verder overdag in staat haar plichten te vervullen alsof ze een normale gezondheid genoot. Men merkte ook op hoe streng ze vastte. Er waren tijden, dat ze in letterlijke zin van het allerheiligste Sacrament alleen scheen te leven; dagen achtereen gebruikte ze geen ander voedsel.
Tegen het einde van 1873 kwam er in het personeel een nieuwe onderwijzeres, juffrouw Susan Ryland. Ze kwam een dag naar Wigan om de school te bekijken. Teresa vertelde haar later, dat de duivel haar vóór de komst van Miss Ryland heftig had aangevallen en haar had gezegd, dat als de nieuwe onderwijzeres er was, ze niet meer in staat zou zijn om haar geheim te bewaren, want deze zou spoedig alles achterhalen. Juffrouw Ryland kwam op 5 januari in haar nieuwe betrekking en al spoedig herkende Teresa in haar de vriendin, die pater Spencer beloofd had; die O.L. Heer haar, als het nodig was, zou zenden. De laatste achttien maanden waren ze bijna geregeld samen en gedurende de vacantie ging juffrouw Ryland met haar mee naar huis. Mevrouw Higginson ontving haar met open armen en zei: “Ik verlangde er zeer naar om u te ontmoeten, want u bent de enige echte vriendin die Teresa ooit gehad heeft.” En mijnheer Higginson deed ook al het mogelijke om Teresa’s vriendin goed te ontvangen.
Juffrouw Ryland en Teresa huurden eerst gezamenlijk een kamer en betrokken later de kleine woning, die bij de Maria-school hoorde. Daar woonden ze op dezelfde kamer en sliepen in hetzelfde bed. In die dagen was het voor iemand bij het katholiek onderwijs hard werken en weinig verdienen; heldhaftige moed was er bij nodig. Het jaar 1874 was een van de meest bewogene in Teresa’s leven en God had haar een vriendin naar haar eigen hart gegeven; trouw, stil en bovenal niet nieuwsgierig! Bij een zodanige intimiteit zou het onmogelijk zijn geweest alle sporen van de geheimzinnige gebeurtenissen te verbergen. Teresa zag dan ook van alle moeite tot geheimhouding af, en al sprak zij nooit over haar innerlijk leven, juffrouw Ryland was de zwijgende getuige van vele wonderbare dingen, waaruit ze haar eigen conclusies trok.
Als ze nu echter op die tijd terugziet, staat ze zelf verbaasd, hoe eenvoudig ze die zaken toen bekeek, hoe weinig nieuwsgierig ze er naar was en hoe weinig het haar verwonderde.
Einde december 1873, schrijft ze, kwam ik met Teresa in kennis. Op 5 januari 1874 begon ik met haar in huis te wonen. Tot juli 1875 waren we samen in Wigan. In die tijd ontving ze, zover ik merkte, vele gunsten van God; de duivel in persoon kwam bij haar, maar ook O.L. Heer, Maria en heiligen. Gedurende de vasten van 1874 was het haar gegeven om de Heer in Zijn lijden te volgen; ze onderging zoals de H. Rosa van Lima, de doornenkroning, kreeg de wondetekenen en vele andere gunsten.
Van de eerste ontmoeting af voelde juffrouw Ryland zich bijzonder tot Teresa aangetrokken en al gauw begon ze te vermoeden, dat er met haar iets bijzonders aan de hand was. Voor het eerst merkte ze iets buitengewoons toen ze pas veertien dagen in Wigan woonde. Het was zowat half elf en ze zouden naar bed gaan. Toen ze opkeek, zag ze Teresa bewusteloos op de grond liggen. Niet in staat om haar op te nemen, riep ze om hulp en men legde haar in bed. Ze zag wel, dat het geen gewone ziekte was en toen er tegen één uur na de middag nog geen verandering kwam, ontbood ze pastoor Wells. Hij kwam aanstonds en zij was getroffen door de kalmte, waarmee hij de zaak opnam. Teresa was nog altijd buiten kennis, maar zodra hij haar wat Lourdes-water gaf, kwam ze meteen bij. Nu stuurde hij juffrouw Ryland om de dokter. Deze gaf te kennen, dat Teresa erg zwak was, maar hij wist niet wat hij er van denken moest. Juffrouw Ryland zelf begreep al gauw, dat die vreemde ziekte bovennatuurlijk was. In werkelijkheid was Teresa in extase geweest; een toestand, die in deze tijd dikwijls voorkwam. Haar vriendin heeft haar uiterlijke verschijning bij zulke gelegenheden beschreven.
Op twee manieren kwam Teresa onder de geheimzinnige invloed. Bij de eerste bleef het lichaam soepel, ze toonde geen overmatige droefheid noch buitengewone vreugde. Bij de tweede was het lichaam volkomen stijf en het was meestal onmogelijk om het te verplaatsen. Deze toestand duurde niet lang. Tweemaal overkwam haar zoiets op straat. Gelukkig was het op een eenzame plaats, anders zou het een vervelende geschiedenis geworden zijn. Er viel voor mij niets anders te doen dan naast haar blijven staan tot ze weer bij kwam. In de eerste helft van 1874 stond er iets in de krant over Louise Lateaux (Louise Lateaux is een bekende Belgische gestigmatiseerde, die in Frankrijk verbleef en toen nog leefde), die elke vrijdag in extase was. Onder ons werd de opmerking gemaakt (ik meen, dat juffrouw Woodward en ik het deden): “Dat is nog niets bij hetgeen er bij ons in huis gebeurt, hier is het aan de orde van de dag.” En toentertijd was dit ook zo. Teresa moet met Louise Lateaux op een of andere manier in verbinding hebben gestaan, want op een goede dag zei ze op het ogenblik, dat ze tot zich zelf kwam: “Louise Lateaux zei me, iets uit het leven van de H. Theresia te lezen”. Ik bracht haar het boek, maar weet niet wat ze er in las. Ze had dezelfde gunsten als deze heilige vrouw. Eén ervan was de liefdepijl van de Seraphijn. Maar ze zei, dat het bij haar niet van een Engel, maar van O.L. Heer zelf uitging. Eens zag ze iets (ik geloof niet, dat het de passie was), dat haar veel verdriet deed en een ogenblik later iets, dat haar buitenmate veel vreugde veroorzaakte; ik hoorde haar zeggen (ze sprak vrij luid): “Het verdriet kan ik verdragen, maar die vreugde kan ik niet verdragen”. Een andere keer werd ze schrikbarend angstig; ze bleef geruime tijd zo bleek als een dode en scheen te bezwijken. Ze hield haar kruis op een afstand voor zich en draaide er mee rond, alsof ze iemand moest afweren. Ik nam het wijwater en sprenkelde er rijkelijk mee, maar het baatte niets, Juffrouw Woudward ging nu pastoor Wells halen. Hij kwam, bekeek haar even, riep toen haar naam en meteen kwam ze bij. Later heb ik me afgevraagd, wat het geweest mocht zijn. Omdat het wijwater niet hielp, was ik van gedachte, dat ze zich tegen O.L. Heer verzette, want ik weet, dat ze later iets dergelijks te doen kreeg. Dit viel haar toen erg zwaar, maar ze gehoorzaamde natuurlijk wel.
Er was nog een andere toestand, waarin ze soms geraakte, maar ik denk, dat dit niets anders was dan een diepe ingekeerdheid. Wanneer we samen de rozenkrans baden, hield ze soms ineens op en ik moest dan een hele tijd wachten. Ik besloot voortaan niet meer te wachten en beide partijen maar te bidden. Op een avond stopte ze midden in het eerste tientje en begon weer toen ik het vierde al af had. Toen ik het vijfde geheim noemde, stootte ze me vriendelijk aan en zei; “het is het tweede nog maar.” Ik antwoordde: “Voor jou wel, maar voor mij is het het vijfde; ik heb geen zin om de hele nacht hier te blijven zitten bidden”. Dit klinkt wel wat oneerbiedig, maar ik ging toen echter niet met haar om als met een heilige, maar wel als met een goede vriendin.
Ik heb nog weinig verteld over de bezoeken van O.L. Heer. Deze kwamen veel voor, maar in de regel sprak Teresa niet met Hem op een manier, dat ik het horen kon. Eens echter zei ze mij, dat ze naar de oordeelsdag verlangde, waarop Hij aan de mensen zou kunnen tonen, hoeveel ze van Hem gehouden had. Ik herinnerde me, dat dit woorden waren, tegen de H. Theresia gezegd.
Vier keren is haar, zover mij bekend, de H. Maagd verschenen. Over twee ervan zal ik iets vertellen. Ik zag haar namelijk met iemand spreken. In die toestand was ze dan onbewust van al het overige. Toen de H. Maagd wegging, zei ze tegen mij: “Is Ze niet mooi?” Ik vroeg: “Wie?” “De H. Maagd! Zag je Haar dan niet?” Toen ik zei van niet, werd ze heel stil en antwoordde alleen maar: “Ze heeft me gezegd, dat ik meer van Hem houd, dan ik zeggen kan”.
Het tweede visioen had plaats op een tijd, dat ze erg ziek was en niet in staat zich zelf te helpen. Ze zat overeind en ik lag op mijn knieën naast haar. Ze zei: “Maria heeft me verteld, dat ik genezen ben en donderdagmorgen weer te Communie kan gaan”. Dit gebeurde dinsdagavond; verwonderd vroeg ik me af, waarom ze dan niet de volgende ochtend te Communie kon gaan, als ze toch beter was, maar de volgende dag vond ik haar even zwak als de vorige. Voor het middagmaal hielp ik haar op en bracht haar naar beneden. Na het eten raakte ze weer buiten kennis. Ik moest haar alleen laten en naar school gaan. Juffrouw Woodward bleef bij haar. Even voor vier uur kwam ze (Teresa) bij mij in school, ofschoon ze een stenen trap op moest. Ik zei: “Na zo’n ziekte is het niet verstandig, bij mij boven te komen”. Ze antwoordde: “Wat God doet, doet Hij goed. Ik ben helemaal beter”, of althans iets in die zin.
Ze was ook al in de kerk en bij pastoor Wells geweest. Juffrouw Woodward vertelde me, dat ze om drie uur bij kennis was gekomen en gevraagd had: “Zei de H. Maagd niet ná drie uur?” Toen had ze haar hoed opgezet en was ze de deur uitgegaan, eerst naar de kerk.
Eenmaal was St. Jozef bij haar en eenmaal ook St. Petrus. Er waren ook andere visioenen, waarvan ze me sprak; ik vertel alleen maar van die, waarbij ik tegenwoordig was.
Teresa’s grote verlangen was altijd om verborgen en onbekend te blijven, en heel haar leven heeft ze nooit enig opzienbarend publiek werk verricht. In Wigan echter schijnt er een reeks, wat we zouden kunnen noemen, kleine wonderen gebeurd te zijn. Juffrouw Ryland haalt er enkele voorbeelden van aan.
Op verzoek van pastoor Wells had ze de verpleging op zich genomen van een kind met een borstkwaal. Ze gebruikte hierbij (om geen achterdocht te wekken, vermoed ik) gewoon spekvet. De moeder van het kind vroeg later iets van die zalf. Teresa zei me: “Wat moet ik doen? Het was niets anders dan gewoon spekvet”. Op een avond kwam ze uit de kerk thuis, waar ze het altaar en andere dingen in orde had gebracht; ze had een stofdoek of iets dergelijks bij zich om die uit te wassen. Er was echter geen gewone zeep in huis. Ze vroeg of we niets anders dan dure zeep in huis hadden, want dat het in strijd met de heilige armoede was om zoiets voor stofdoeken te gebruiken. Ik ging weg, maar keerde terug en had juist nog gelegenheid om te zien, dat er een pond gewone zeep op tafel stond. Teresa strekte haar hand uit om het gauw te pakken, want ik was dichter bij de tafel dan zij, en ik geloof, dat ze het geld om te betalen er naast legde. Wel weet ik beslist zeker, dat er geen zeep op tafel stond, toen ik me even verwijderde.
Een andere keer was ik vergeten, dat er geen hout meer in huis was. s’Morgens hadden we het nodig om vuur te maken, Teresa lag te bed. Ik ging naar haar toe en zei: “Ik wilde vuur maken, maar we hebben geen hout”. Ze zei, dat er in de sacristie genoeg was, maar ik zei, dat de kerk nu niet open was”. “Dat is zo”, zei ze, “vraag dan wat aan St: Jozef”, “Vraag jij het maar, zei ik, voor mij zal hij, het niet doen”. Ben je al bij die kast gaan kijken?” vroeg ze toen. “Ja, daar is niets”. “Ga dan nog eens kijken.” Ik ging en vond er een hoeveelheid mooie stukjes, maar van een ander soort hout, dan we gewoon waren te kopen.
Eens waren we de sleutel van de school kwijt. We bewaarden die in huis en toen zij hem nodig had om in school te komen, was hij niet te vinden. Ik zocht het hele huis af‚ en zij ook. Toen ging ze naar de spreekkamer en ik vermoed, dat ze daar aan de tafel neerknielde. Aanstonds kwam ze er uit met de sleutel in haar hand en erg bleek. Ik zei: “Wat is er toch met je aan de hand? Je ziet er uit of je sterft van de schrik.”Ja, zei ze, ik ben erg geschrokken, want ik zag niets anders dan een witte hand, die de sleutel neerlegde”.
Een andermaal stak ze, nadat ze te Communie was geweest, op een ingeving van het ogenblik, het vuur aan door een kruisje over koude sintels te maken. “Nu kunnen de kinderen hun kannetjes warmen”, zei ze. Toen ze het kruisje maakte, zag ik de vlam uit de koude sintels komen. Thuis gebeurde hetzelfde. Haar zuster Fanny zei me in tegenwoordigheid van Teresa (evenals ik plaagde ze haar nog al eens): “Onze Trees is erg handig, want ze kan vuur maken zonder kolen of hout.” Ik vroeg Teresa, wat ze bedoelde en ze vertelde, dat moeder op een ochtend ziek was en dat Fanny snel vuur moest hebben… met het bekende gevolg… Op een dag zei me haar broer: “Trees kan vreemde dingen doen; ze kan een koffieblad voor zich uit sturen.” Ik vroeg haar, wat hij bedoelde en ze vertelde me, dat ze eens bezig was een serveerblad naar boven te brengen, maar dat het te zwaar voor haar was en toen had haar Engelbewaarder het voor haar overgenomen en had het haar broer in handen gegeven terwijl zij nog onder aan de trap stond.
Op dinsdag in de Goede Week, waarover ik al sprak, maakte ik de kamer klaar voor de H. Commuhie; ik was bijna klaar, toen de bel ging voor de H. Mis; ik moest weg om het oog op de kinderen te houden. Beneden waren schone lakens, die ik daags te voren bij het vuur had gedroogd en een witte sprei, die alleen werd gebruikt als zij de H. Communie ontving. Deze was in mijn kist. Terwijl ik naar beneden ging, zei ik tegen O.L. Heer: “Ik kan niets meer doen; mijn plicht roept me.” Ik deed de huisdeur op slot. Toen ik terug kwam waren de lakens en de sprei opgelegd. Dit was voor haar gedaan, want ze was niet in staat om uit haar bed te komen. Bovendien was het onderlaken dubbel gelegd, zoals men vaak bij ziektegevallen doet.
Juffrouw Ryland merkte op, dat Teresa dikwijls haar gedachten kon lezen en wist, wat er in haar afwezigheid voorviel. Als voorbeeld daarvan vertelt ze, dat ze eens bezig was bladerdeeg te maken en de houten deegrol op de grond liet vallen. Ze waste ze af en ging weer aan het werk. Toen ze later boven kwam, zei Teresa, die al die tijd op haar kamer was geweest, lachende: “Liefste, pasteideeg moet je nooit met een natte rol bewerken.”
Ook andere vriendinnen deden gelijksoortige bevindinigen op. Een grappige geschiedenis wordt van twee oude priesters verteld. Op weg om haar te bezoeken, achtten ze het verstandig om eerst bij elkaar te biechten voordat ze bij haar kwamen.
Niettegenstaande extasen en visioenen was Teresa van oordeel, dat ze geen ogenblik mocht verslappen in de strijd tegen zichzelf. Ze dacht, dat ze op eind nog een verraadster kon worden; dikwijls vroeg ze dan ook om het gebed, opdat ze geen verworpelinge mocht worden. Een van haar lievelingsspreuken was: “Aan strootjes kan men zien, hoe de wind waait.” Hiermee wilde ze zeggen, dat aan kleinigheden valt op te maken, hoe we tegenover God staan.
De volgende voorvallen, door juffrouw Ryland meegedeeld, tonen aan, hoe nauwlettend ze over zichzelf waakte en hoever ze haar zeldzame gave van zelfcontrole doorvoerde.
Op een dag werd onder het gesprek door, iets over pastoor Wells gezegd. Teresa sprong op en vluchtte de kamer uit. Juffrouw Ryland ging haar achterna en vond haar op de speelplaats van de school met de lippen stijf op elkaar en de hand er op geklemd. Ze vroeg haar wat er aan scheelde. “O, zei Teresa, ik was zo bang, dat ik ook iets zou zeggen!”
Op een avond kwam ze binnen en leek erg ontdaan. Ik zei maar niets tegen haar, want het leek me het beste om te wachten tot ze wat gekalmeerd was. Na enkele minuten zei ze tegen mij: “Deze keer was ik bijna bezweken.” Ze bedoelde, dat ze bijna aan de natuur had toegegeven. Ik zei: “Wat is er dan voorgevallen, dat je zo van streek bent?” Toen vertelde ze, dat ze zoals gewoonlijk voor ze naar bed ging, pastoor Wells om zijn zegen was gaan vragen; deze had haar echter de kamer uitgejaagd. “Hij had me geloof ik, omvergegooid, als ik niet gauw was opgestaan.” Pastoor Wells deed dit natuurlijk om haar op de proef te stellen.
Niets was haar te min om het als middel te gebruiken, ten einde er haar natuur mee in bedwang te houden. Maakte men haar opmerkzaam op een prachtige zonsondergang, dan sloeg ze er een enkele blik op en keek niet meer. Ze vond er plezier in om alle wensen van haar jongere collega’s in te willigen en dikwijls stond ze aan de deur te wachten om juffrouw Ryland eerst binnen te laten. In waarheid, lichte strootjes! Maar met enkele kleine veegjes wordt een mooi schilderstuk voltooid. En welk een ijzeren zelfbeheersing is er nodig voor zulk een onafgebroken waakzaamheid !
Meermalen heeft men aan juffrouw Ryland gevraagd of het leven van Teresa niet somber en moeilijk was. Daar wilde ze echter nooit van horen. Teresa was een uitgezocht gezelschap, altijd vriendelijk en attent, geestig en vol belangstelling; van nature was ze erg voortvarend en werkzaam, uitgezonderd alleen, wanneer ze door haar geheimzinnige zwakte overvallen werd. Ook dan echter nog dacht ze niet aan zichzelf. En van hysterie was geen sprake.
Altijd bleef ze kalm, vol zelfcontrole; nooit heeft men haar horen gillen; nooit maakte ze een scène. De dokter, die toch met haar toestand geen raad wist, heeft nooit over hysterie gesproken. Ook haar ziekte gehoorzaamde aan de stem van de plicht en behalve aan het einde van de vasten, was ze zelden in school niet op haar post. Haar invloed op de kinderen was zeer groot; al snel kwamen ze onder de indruk van haar lieve persoonlijkheid, die al in haar jeugd door haar speelkameraadjes zo sterk werd gevoeld. Het scheen me, dat ze in hun ziel kon kijken, dat ze wist of ze de waarheid spraken; ze ondervonden al gauw dat de best bedachte voorwendsels zonder uitwerking bleven. Bij moeilijkheden en verdriet luisterde ze echter altijd met belangstelling. Iemand. die in deze tijd bij haar in de klas zat, beschrijft Teresa’s meeleven met de kinderen. Zo vertelt ze over een treinspelletje in de klas, waarbij Teresa altijd voorop liep, puffend en hijgend als een echte locomotief.